Het is de bedoeling de vragen zonder rekenmachine op te lossen.
√2 = 1,41 en √3 = 1,73, log(2) = 0,30 en log(3) = 0,48.
Ook zijn sin45° (√2/2), sin30° (1/2) en cos30° (√3/2) en daaruit die van 60° (omgekeerd) en tan (sin/cos) gekend.
Constanten
log 3 = 0,48 log 5 = 0,70
e = 2,72 ln 2 = 0,693 ln 3 = 1,10 ln 5 = 1,61
sin π/6 = 1/2 cos π/6 = √3/2 = 0,87 tan π/6 = √3/3 = 0,58
sin π/4 = √2/2 = 0,71 cos π/4 = √2/2 = 0,71 tan π/4 = 1
sin π/3 = √3/2 = 0,87 cos π/3 = 1/2 tan π/3 = √3 = 1,73
Examenvragen - Wiskunde - Augustus 2008
Vraag: Augustus 2008
Men heeft 3 soorten geldbuideltjes. Samenstelling: 5 stukken van 0,5 euro; 3 stukken van 0,2 euro en 2 stukken van 0,1 euro 4 stukken van 0,5 euro; 2 stukken van 0,2 euro en 3 stukken van 0,1 euro 3 stukken van 0,5 euro; 4 stukken van 0,2 euro en 5 stukken van 0,1 euro Een man neemt 12 geldbuideltjes, met van elke soort minstens 1. In totaal heeft men dan 49 stukken van 0,5 euro en 37 stukken van 0,1 euro. Hoeveel stukken van 0,2 euro heeft hij dan in het totaal? <A> 31 <B> 33 <C> 35 <D> 37 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: A
Stel x = aantal bundeltjes soort 1, y van soort 2 en z van soort 3: Dan is: x+y+z = 12, 5x+4y+3z = 49, 2x+3y+5z = 37 (X = 3x+2y+4z) Oplossen van het stelsel: 2 vgl1 – vgl3: -y -3z = -13 vgl2 – 5 vgl1: -y -2z = -11 Dus -13 + 3z = -11 + 2z z = 2 Dan is –y – 6 = -13, dus y = 7 En dan is x = 12 – 7 – 2 = 3 Dus X = 3x+2y+4z = 9 + 14 + 8 = 31
Vraag: Augustus 2008
<A> -2/3 <B> 2/3 <C> -3/2 <D> 3/2 Gegeven is de vergelijking van een parabool: y = ax2 + ax + 4 Als x = 2 een nulpunt is van deze functie, hoeveel bedraagt dan de waarde van parameter a? Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: A
Dan is a.22 + 2a + 4 = 0 <=> 6a = -4 a = -2/3
Vraag: Augustus 2008
Wat is de waarde van x in 4cos2(3x+60°) = 3? <A> 320° <B> 330° <C> 340° <D> 360° Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
We kunnen de waarden gewoon invullen: cos2(3.320°+60°) = cos21020° = cos2(300°) = cos2(-60°) = 1/4: klopt niet cos2(3.330°+60°) = cos21050° = cos2(330°) = cos2(-30°) = ¾: klopt cos2(3.340°+60°) = cos21080° = cos2(0°) = 1: klopt niet cos2(3.360°+60°) = cos21140° = cos2(60°) = 1/4: klopt niet Dus antwoord B
Vraag: Augustus 2008
Gegeven f(x) = 3x Wat is de waarde van [f(x+2) – f(x-2)] / f(x) + 1/9? <A> 3 <B> 6 <C> 9 <D> 12 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Beschouw de vergelijking van een cirkel: x2 + y2 - 2bx + c = 0 Het punt (5, 3) ligt op deze cirkel en de straal van de cirkel is 3. Hoeveel bedraagt de som van de parameters, b+c ? <A> 8 <B> 11 <C> 21 <D> 84 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: C
x2 + y2 - 2bx + c = 0 x2 – 2bx + b2 + y2 = b2 – c (x-b)2 + y2 = b2 – c Aangezien de straal 3 is, is b2 – c = 9 Nu weten we ook dat punt (5,3) op de cirkel ligt Dus 52 + 32 - 2b.5 + c = 0 10b – c = 34 c = 10b – 34 Dus b2 – (10b – 34) = 9 b2 – 10b + 25 = 0 D = 100 – 100 = 0: dus b = 10/2 = 5 Dan is c = 10b - 34 = 16 Dus b + c = 21
Vraag: Augustus 2008
Beschouw de veeltermfunctie: f(x) = 3x3 + 27x2 + 5 Welke van de uitspraken over nulpunten, extrema en buigpunten is NIET juist? <A> De functie heeft x=5 en x=1 niet als nulpunt. <B> De functie heeft twee extrema bij x=0 en x=-6. <C> De functie heeft een buigpunt bij x=-3 <D> De holle kant van de functie ligt naar onder in de buurt van x=0 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: D
f(x) = 3x3 + 27x2 + 5 f(5) = 3.125 + 27.25 + 5 is niet 0 f(1) = 3.1 + 27.1 + 5 is niet 0 Dus antwoord A juist f’(x) = 9x2 + 54x Is nul als x = 0 en x = -6 : klopt al, neem waarde links en rechts van de nulpunten om te zien of extrema: antwoord B klopt f”(x) = 18x + 54 nulpunt als 18x = -54, dus als x = -3, neem waarde links van -3 en rechts van -3: gaat van – naar + dus buigpunt, antwoord C klopt In de buurt van x = 0 is f”(x) = 54 > 0, dus holle zijde naar boven: antwoord D is fout
Vraag: Augustus 2008
Voor partiele integratie geldt: ∫ f (x).g '(x)dx = g(x). f (x) −∫ g(x). f '(x)dx Bepaal de volgende bepaalde integraal: <A> π/2 <B> -π/2 <C> π + 2 <D> π - 2 x (sinx + cosx) dx Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: D
∫0π x (sin x + cos x) dx = ∫0π x d(-cos x) + ∫0π x d(sin x) = x. (-cos x)| 0π - ∫0π –cos x dx + x. (sin x)| 0π - ∫0π sin x dx = x. (-cos x)| 0π + (sin x)| 0π + x. (sin x)| 0π + (cos x)| 0π = -π cos π + 0 + 0 + -1 – 1 = π - 2
Vraag: Augustus 2008
<A> 3 <B> 8/3 <C> 7/3 <D> 2 We beschouwen twee parabolische functies: y = x2 – 4x + 4 y = 4 – x2 Hoeveel bedraagt de oppervlakte die begrensd wordt door deze twee functies? Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
Snijpunten van de 2 grafieken: x2 – 4x + 4 = 4 – x2 2x2 – 4x = 0 x = 0 of 2x – 4 = 0 x = 0 of x = 2 De oppervlakte onder y = 4 – x2: ∫02 4 – x2 dx = 4 x |02 - x3/3 |02 = 8 – 8/3 = 16/3 De oppervlakte onder y = x2 – 4x + 4: ∫02 x2 – 4x + 4 dx = x3/3 |02 - 4x2/2 |02 + 4x |02 = 8/3 – 16/2 – 8 = 8/3 De twee van elkaar aftrekken: 16/3 – 8/3 = 8/3 y = 4 – x2
Vraag: Augustus 2008
Men beschikt over een kaartspel met 12 kaarten, bestaande uit 4 heren, 4 boeren en 4 dames. Wat is de kans om bij het tegelijkertijd trekken van twee kaarten, twee dames te trekken? <A> De kans is groter dan 10% <B> De kans is groter dan 9%, maar kleiner dan 10% <C> De kans is groter dan 8%, maar kleiner dan 10% <D> De kans is kleiner dan 8% Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
De kans op eerste kaart een dame is 4/12 De kans op ook tweede kaart een dame is 3/11 De kans is hier 4/12 . 3/11 = 1/11 = 9,1%