Examenvragen - Chemie - Juli 2012


Vraag: Juli 2012

Welke verbinding heeft dezelfde ruimtelijke structuur als NH3?
<A> NO3-
<B> CO32-
<C> SO32-
<D> SO3
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

SO32-:
Aantal elektronen nodig N = 4x8 = 32
Aantal elektronen aanwezig: A = 4x6 + 2 e- = 26
(N-A)/2 = 6/2 = 3 bindingen
Dus 3 bindingen en één vrij elektronenpaar: dit geeft dezelfde ruimtelijke structuur als NH3 (ook 3 bindingen en één vrij elektronenpaar) . Dus antwoord C
Dan kan dit niet zo zijn voor SO3 (2 e- minder), dus antwoord D is zeker fout.
C heeft maar 4 elektronen op de buitenste schil, dus het kan geen vrij elektronenpaar overhouden bij binding met 3 O’s. Dus antwoord B is ook fout.
NO3-: N = 4x8 = 32, A = 5 + 3x6 + 1 e- = 24, dus 4 bindingen. Dus ook antwoord A is fout.

Vraag: Juli 2012

Een bepaalde stof bevat 21 koolstofatomen. Het koolstofgehalte van deze stof is 70 massaprocent.
Hoeveel bedraagt de molaire massa van deze stof?
<A> 360 g/mol
<B> 176 g/mol
<C> 120 g/mol
<D> 340 g/mol
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: A

De relatieve massa van de 21 koolstofatomen is 21.12 = 252
Nu is dit 70% van de relatieve massa van de stof
Dus de relatieve massa van de stof bedraagt 252 / 70 * 100 = 360.
Dus de molaire massa is 360 g/mol.

Vraag: Juli 2012

De volgende reactie gebeurt in de gasfase bij 20°C en bij een overdruk van 2,5 bar. Er reageert 64 g zuurstofgas.
CH4 (g) + 2 O2 (g) -> CO2 (g) + 2 H2O (g)
Welk volume neemt het gevormde gas in?
<A> 19 L
<B> 67 L
<C> 38 L
<D> 134 L
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: A

64 g zuurstofgas (Mr = 32 g/mol) komt overeen met 2 mol
Er wordt dan in totaal 3 mol reactieproduct gevormd.
Dit komt bij normaalomstandigheden overeen met 3 . 22,4 L = 67,2 L (V1)
Maar we zitten nu bij een druk van 3,5 bar (patm + overdruk) (p2)
p1V1 = p2V2 V2 = p1V1/ p2 = 1,0 . 67,2 / 3,5 = 19 L

Vraag: Juli 2012

We beschouwen de neutralisatie van HCl met NaOH. De evenwichtsconstante voor deze reactie is: KC = 6,0. 105
De reactiesnelheidsconstante voor de reactie naar rechts is:
k1 = 3,6.103 mol/(L.s)
Hoeveel bedraagt de reactiesnelheidsconstante k2 voor de reactie naar links?
<A> 2,2×109
<B> 1,7×102
<C> 6,0×10-3
<D> 3,6×103
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

K = knaarrechts / knaarlinks
Dus 6,0. 105 = 3,6.103 / knaarlinks
knaarlinks = 3,6.103 / 6,0. 105 = 0,60 . 10-2 = 6,0 . 10-3

Vraag: Juli 2012

Een buffer bestaat uit een mengsel van CH3COOH en CH3COONa.
Hoe kan men de pH verhogen?
1. NaOH toevoegen
2. CH3COOH toevoegen
3. CH3COONa toevoegen
Welke van de bovenstaande mogelijkheden zijn correct?
<A> Alleen 1
<B> Alleen 3
<C> 2 en 3
<D> 1 en 3
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

De buffer kan minder zuur gemaakt worden door NaOH toe te voegen (de PH stijgt dan vanzelfsprekend), of CH3COONa toevoegen. Eigenlijk eender welke andere stof (bvb. water) die het volume vergroot zonder extra [H+] toe te voegen.
Een zuur toevoegen (2) zal natuurlijk niet het gewenste resultaat opleveren
Dus antwoord D

Vraag: Juli 2012

Welk element heeft de volgende elektronenconfiguratie?
1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 3d9 4s2
<A> Ni+
<B> Ni2+
<C> Cu
<D> Cu+
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

29 elektronen, dat komt overeen (zie PSE) met Cu.

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI