5,0.10-4 mol van een metaalchloride wordt opgelost in water. Er is 60 mL van een 2,5.10-2 mol.L-1 zilvernitraatoplossing nodig om alle chloride-ionen neer te slaan onder de vorm van zilverchloride. Wat is de formule van het metaalchloride waarin M het symbool van het metaal voorstelt? <A> MCl3 <B> MCl2 <C> M2Cl <D> MCl
Antwoord: A
60 mL van 2,5.10-2 mol.L-1 = 15,0.10-4 mol Dus drie keer meer mol AgNO3 dan MCl3. De reactievergelijking wordt: MCl3 + 3 AgNO3 -> 3 AgCl + M(NO3)3 5,0.10-4 mol + 15,0.10-4 mol -> 15,0.10-4 mol + 5,0.10-4 mol Dus antwoord A
Vraag: 2 Arts 2019
Welk ion bezit 48 elektronen en 72 neutronen? <A> 120Sb3- <B> 123Sb3+ <C> 123Sb3- <D> 120Sb3+
Antwoord: B
We kijken op het PSE: 12251Sb 12051Sb3-: dat zijn 120-51 = 69 neutronen en 51 + 3 = 54 elektronen 12351Sb3+: dat zijn 123-51 = 72 neutronen en 51 - 3 = 48 elektronen Antwoord B
Vraag: 3 Arts 2019
Welke van onderstaande lewisformules zijn correct voor een molecule lachgas (N2O)? <A> II en IV <B> I en III <C> III en IV <D> I en II
Antwoord: D
Eerst nakijken: alle atomen octetstructuur? De centrale N niet in III, dus deze valt af Dan: nodige elektronen: N = 3 x 8 = 24 Aanwezige elektronen: A = 2 . 5 + 6 = 16 Aantal bindingen = (N-A)/2 = 4 Dit is niet voldaan bij IV, dus deze valt af. Dus antwoord D
Vraag: 4 Arts 2019
Een koolwaterstof met een normaal kookpunt van 174 °C heeft bij 227 °C en 1000 hPa een dichtheid van 3,42 g.L-1. Hoeveel bedraagt de molaire massa van deze stof? <A> 170 g/mol <B> 142 g/mol <C> 114 g/mol <D> 76 g/mol
Antwoord: B
T = 273+227 = 500 K p = 105 Pa ρ = m/V = 3,42 g.L-1 = 3,42 kg.m-3 pV/T = nR, dus V = nRT/p = (m/M)RT/p Dus M = m/V . RT/p = 3,42. 8,31 . 500 / 105 = 142.10-3 kg.mol-1 = 142 g.mol-1 (We moeten geen rekenmachine gebruiken: we schatten: 3,5.8.500 is 28.500 = 14000).
Vraag: 5 Arts 2019
Een HNO3-oplossing reageert met 0,100 mol van een metaal waarvan het symbool voorgesteld wordt door M. Na de reactie blijft er 0,040 mol van het metaal M over en is er 0,030 mol van een oxide van stikstof gevormd. Wat kan de reactievergelijking zijn? <A> 3 M (s) + 8 HNO3 (aq) → 3 M(NO3)2 (aq) + 2 NO (g) + 4 H2O (l) <B> M (s) + 4 HNO3 (aq) → M(NO3)2 (aq) + 2 NO2 (g) + 2 H2O (l) <C> M (s) + 2 HNO3 (aq) → MO (s) + N2O4 (g) + H2O (l) <D> 2 M (s) + 2 HNO3 (aq) → 2 MO (s) + N2O3 (g) + H2O (l)
Antwoord: D
Dus 0,060 mol M is weggereageerd. A: 0,06 mol M -> 0,04 mol NO B: 0,06 mol M -> 0,12 mol NO C: 0,06 mol M -> 0,06 mol NO D: 0,06 mol M -> 0,03 mol NO Antwoord D
Vraag: 6 Arts 2019
Jodide-ionen worden geoxideerd door een aangezuurde oplossing van dichromaationen volgens de reactie Cr2O72- (aq) + 9 I- (aq) + 14 H+ (aq) → 2 Cr3+(aq) + 3 I3- (aq) + 7 H2O (l) . De gegevens in de onderstaande tabel werden verkregen door een studie van deze reactie bij constante pH. Welke orde van de reactie ten opzichte van de dichromaat-, respectievelijk de jodide-ionen kan uit deze gegevens afgeleid worden?
Antwoord: A
v = k.[Cr2O72-]x[I-]y Experiment 1: k(0,040)x.(0,010)y = 0,00050 k(0,080)x.(0,010)y = 0,00100 Dan moet x = 1. Experiment 3 ten opzichte van experiment 1: Cr2O72- in experiment 3 concentratie 3 keer groter en resultaat is 12 keer groter, dan was het aandeel van [I-] in experiment 3 4 keer groter, en gezien [I-] 2 keer groter is in experiment 3, is y = 2.
Vraag: 7 Arts 2019
Gassen A en B reageren met elkaar volgens de reactie A (g) + B (g) ⇌ 2 C (g) + x kJ . Tussen t0 en t1 wordt bij constant volume van het reactievat de temperatuur van het reactiemengsel verhoogd. Welke grafiek geeft de verandering van de concentraties van A en C correct weer? <A> grafiek 4 <B> grafiek 3 <C> grafiek 2 <D> grafiek 1
Antwoord: A
Toename [C] moet dubbel zijn van afname [A] Dus 1 of 4 T° verhogen geeft reactie verschuift naar links. Dus [C] moet afnemen, [A] moet toenemen. Grafiek 4.
Vraag: 8 Arts 2019
Chinaldinerood is een zuur-base-indicator die een rode kleur heeft in oplossingen met een pH > 3,5 en kleurloos is in oplossingen met een pH < 1,5. Aan de volgende oplossingen voegt men enkele druppels van een oplossing van deze indicator toe. I 1,0.10-1 M HCl II 1,0.10-1 M NaCl III 1,0.10-1 M NaOH In welke oplossing krijgt de indicator een rode kleur? <A> alleen in oplossing II <B> in oplossingen II en III <C> in oplossingen I en III <D> in geen van de drie
Antwoord: B
Dus waar is de pH > 3,5? HCl: zuur splitst volledig, dus pH = -log[0,1] = 1, dus hier geen rode kleur NaCl: neutraal zout, dus pH = 7, dus hier rode kleur NaOH: base splitst volledig, dus pOH = -log[0,1] = 1, dus pH = 13, dus hier rode kleur Antwoord B
Vraag: 9 Arts 2019
Wat zijn de waarden van de ontbrekende coëfficiënten b en c in onderstaande halfreactie? a ClO4- + b H+ + c e- → 1 Cl- + d H2O <A> 4 en 6 <B> 8 en 6 <C> 8 en 8 <D> 4 en 8
Antwoord: C
Cl gaat van +VII naar –I Dus ClO4- + 8 e--> Cl- We maken de elementen kloppend: ClO4- + 8 H+ + 8 e--> Cl- + 4 H2O Dus 8 en 8
Vraag: 10 Arts 2019
Een organische molecule heeft onderstaande structuurformule. Welke functionele groepen komen voor in deze molecule? <A> amide-, ether- en ketonfunctie <B> ester-, keton- en alcoholfunctie <C> ether-, keton- en aminefunctie <D> amide- en esterfunctie
Antwoord: D
R-CO-NH2 is een amidegroep R-COO-R’ is een esterfunctie