Examenvragen - Chemie - Arts 2019


Vraag: 1 Arts 2019

5,0.10-4 mol van een metaalchloride wordt opgelost in water. Er is 60 mL van een 2,5.10-2 mol.L-1 zilvernitraatoplossing nodig om alle chloride-ionen neer te slaan onder de vorm van zilverchloride.
Wat is de formule van het metaalchloride waarin M het symbool van het metaal voorstelt?
<A> MCl3
<B> MCl2
<C> M2Cl
<D> MCl

Antwoord: A

60 mL van 2,5.10-2 mol.L-1 = 15,0.10-4 mol
Dus drie keer meer mol AgNO3 dan MCl3. De reactievergelijking wordt:
MCl3 + 3 AgNO3 -> 3 AgCl + M(NO3)3
5,0.10-4 mol + 15,0.10-4 mol -> 15,0.10-4 mol + 5,0.10-4 mol
Dus antwoord A

Vraag: 2 Arts 2019

Welk ion bezit 48 elektronen en 72 neutronen?
<A> 120Sb3-
<B> 123Sb3+
<C> 123Sb3-
<D> 120Sb3+

Antwoord: B

We kijken op het PSE: 12251Sb
12051Sb3-: dat zijn 120-51 = 69 neutronen en 51 + 3 = 54 elektronen
12351Sb3+: dat zijn 123-51 = 72 neutronen en 51 - 3 = 48 elektronen
Antwoord B

Vraag: 3 Arts 2019

Welke van onderstaande lewisformules zijn correct voor een molecule lachgas (N2O)?
<A> II en IV
<B> I en III
<C> III en IV
<D> I en II

Antwoord: D

Eerst nakijken: alle atomen octetstructuur?
De centrale N niet in III, dus deze valt af
Dan: nodige elektronen: N = 3 x 8 = 24
Aanwezige elektronen: A = 2 . 5 + 6 = 16
Aantal bindingen = (N-A)/2 = 4
Dit is niet voldaan bij IV, dus deze valt af.
Dus antwoord D

Vraag: 4 Arts 2019

Een koolwaterstof met een normaal kookpunt van 174 °C heeft bij 227 °C en 1000 hPa een dichtheid van 3,42 g.L-1.
Hoeveel bedraagt de molaire massa van deze stof?
<A> 170 g/mol
<B> 142 g/mol
<C> 114 g/mol
<D> 76 g/mol

Antwoord: B

T = 273+227 = 500 K
p = 105 Pa
ρ = m/V = 3,42 g.L-1 = 3,42 kg.m-3
pV/T = nR, dus V = nRT/p = (m/M)RT/p
Dus M = m/V . RT/p = 3,42. 8,31 . 500 / 105
= 142.10-3 kg.mol-1 = 142 g.mol-1
(We moeten geen rekenmachine gebruiken: we schatten: 3,5.8.500 is 28.500 = 14000).

Vraag: 5 Arts 2019

Een HNO3-oplossing reageert met 0,100 mol van een metaal waarvan het symbool voorgesteld wordt door M.
Na de reactie blijft er 0,040 mol van het metaal M over en is er 0,030 mol van een oxide van stikstof gevormd.
Wat kan de reactievergelijking zijn?
<A> 3 M (s) + 8 HNO3 (aq) → 3 M(NO3)2 (aq) + 2 NO (g) + 4 H2O (l)
<B> M (s) + 4 HNO3 (aq) → M(NO3)2 (aq) + 2 NO2 (g) + 2 H2O (l)
<C> M (s) + 2 HNO3 (aq) → MO (s) + N2O4 (g) + H2O (l)
<D> 2 M (s) + 2 HNO3 (aq) → 2 MO (s) + N2O3 (g) + H2O (l)

Antwoord: D

Dus 0,060 mol M is weggereageerd.
A: 0,06 mol M -> 0,04 mol NO
B: 0,06 mol M -> 0,12 mol NO
C: 0,06 mol M -> 0,06 mol NO
D: 0,06 mol M -> 0,03 mol NO
Antwoord D

Vraag: 6 Arts 2019

Jodide-ionen worden geoxideerd door een aangezuurde oplossing van dichromaationen volgens de reactie
Cr2O72- (aq) + 9 I- (aq) + 14 H+ (aq) → 2 Cr3+(aq) + 3 I3- (aq) + 7 H2O (l) .
De gegevens in de onderstaande tabel werden verkregen door een studie van deze reactie bij constante pH. Welke orde van de reactie ten opzichte van de dichromaat-, respectievelijk de jodide-ionen kan uit deze gegevens afgeleid worden?

Antwoord: A

v = k.[Cr2O72-]x[I-]y
Experiment 1:
k(0,040)x.(0,010)y = 0,00050
k(0,080)x.(0,010)y = 0,00100
Dan moet x = 1.
Experiment 3 ten opzichte van experiment 1:
Cr2O72- in experiment 3 concentratie 3 keer groter en resultaat is 12 keer groter, dan was het aandeel van [I-] in experiment 3 4 keer groter, en gezien [I-] 2 keer groter is in experiment 3, is y = 2.

Vraag: 7 Arts 2019

Gassen A en B reageren met elkaar volgens de reactie
A (g) + B (g) ⇌ 2 C (g) + x kJ .
Tussen t0 en t1 wordt bij constant volume van het reactievat de temperatuur van het reactiemengsel verhoogd.
Welke grafiek geeft de verandering van de concentraties van A en C correct weer?
<A> grafiek 4 <B> grafiek 3 <C> grafiek 2 <D> grafiek 1

Antwoord: A

Toename [C] moet dubbel zijn van afname [A]
Dus 1 of 4
T° verhogen geeft reactie verschuift naar links. Dus [C] moet afnemen, [A] moet toenemen.
Grafiek 4.

Vraag: 8 Arts 2019

Chinaldinerood is een zuur-base-indicator die een rode kleur heeft in oplossingen met een pH > 3,5 en kleurloos is in oplossingen met een pH < 1,5.
Aan de volgende oplossingen voegt men enkele druppels van een oplossing van deze indicator toe.
I 1,0.10-1 M HCl
II 1,0.10-1 M NaCl
III 1,0.10-1 M NaOH
In welke oplossing krijgt de indicator een rode kleur?
<A> alleen in oplossing II
<B> in oplossingen II en III
<C> in oplossingen I en III
<D> in geen van de drie

Antwoord: B

Dus waar is de pH > 3,5?
HCl: zuur splitst volledig, dus pH = -log[0,1] = 1, dus hier geen rode kleur
NaCl: neutraal zout, dus pH = 7, dus hier rode kleur
NaOH: base splitst volledig, dus pOH = -log[0,1] = 1, dus pH = 13, dus hier rode kleur
Antwoord B

Vraag: 9 Arts 2019

Wat zijn de waarden van de ontbrekende coëfficiënten b en c in onderstaande halfreactie?
a ClO4- + b H+ + c e- → 1 Cl- + d H2O
<A> 4 en 6
<B> 8 en 6
<C> 8 en 8
<D> 4 en 8

Antwoord: C

Cl gaat van +VII naar –I
Dus ClO4- + 8 e--> Cl-
We maken de elementen kloppend:
ClO4- + 8 H+ + 8 e--> Cl- + 4 H2O
Dus 8 en 8

Vraag: 10 Arts 2019

Een organische molecule heeft onderstaande structuurformule.
Welke functionele groepen komen voor in deze molecule?
<A> amide-, ether- en ketonfunctie
<B> ester-, keton- en alcoholfunctie
<C> ether-, keton- en aminefunctie
<D> amide- en esterfunctie

Antwoord: D

R-CO-NH2 is een amidegroep
R-COO-R’ is een esterfunctie

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI