Examenvragen - Chemie - Arts 2018


Vraag: Arts 2018

Een hoeveelheid identieke ionen van een zirkoniumisotoop bevat 1,00.1020 elektronen en 1,50.1020 neutronen.
Door welk symbool kunnen deze ionen worden voorgesteld?
<A> 94Zr4+
<B> 94Zr2+
<C> 90Zr4+
<D> 90Zr2+

Antwoord: A

Dus aantal neutronen moet 1,5 maal aantal elektronen zijn
Op het PSE zien we: 9140Zr: 40 protonen, 40 elektronen, 91-40 = 51 neutronen.
9440Zr4+: 36 elektronen, 54 neutronen: 54 is inderdaad 1,5 . 36.
Dus antwoord A

Vraag: Arts 2018

Bij welke van de volgende stoffen kunnen GEEN waterstofbruggen worden gevormd tussen de moleculen?
<A> HF
<B> H2O
<C> NH3
<D> CH3F

Antwoord: D

Als we verbindingen met F, O of N gebonden aan een H hebben, dan zal de F, O en N zodanig negatief geladen worden dat waterstofbruggen op kunnen treden tussen deze F, O of N en een waterstof van een andere molecule. Dit heeft te maken met het verschil in elektronegatieve waarden.
Bij antwoord D, CH3F, is de F echter gebonden aan een C en niet aan een H. Daardoor is de F onvoldoende negatief geladen. En zal deze geen waterstofbruggen aangaan.
Antwoord D.
Uitzondering is een dubbel gebonden O aan C: deze kan wel waterstofbruggen aangaan.

Vraag: Arts 2018

Rangschik de moleculen O2, H2O, OF2 en H2O2 van links naar rechts volgens stijgend oxidatiegetal van zuurstof.
<A> OF2 - O2 - H2O2 - H2O
<B> H2O2 - O2 - H2O - OF2
<C> H2O - H2O2 - O2 - OF2
<D> O2 - H2O - OF2 - H2O2

Antwoord: C

H2O: O2-
H2O2: O1-
O2 : O0
OF2 : O2+
Antwoord C

Vraag: Arts 2018

Een ernstig magnesiumtekort kan bij volwassenen worden behandeld door dagelijkse intraveneuze toediening van 2,4 g MgSO4 in 1,00 L van een glucose-oplossing.
Hoeveel mmol Mg2+ wordt op die manier dagelijks toegediend?
<A> 40
<B> 20
<C> 2,0
<D> 1,0

Antwoord: B

Molaire massa MgSO4: 24 + 32 + 4.16 = 120
2,4 g MgSO4 = 2,4/120 mol = 1/50e van een mol = 20 mmol

Vraag: Arts 2018

Welke waarden moeten worden toegekend aan x en y in de onderstaande reactievergelijking die voor de rest volledig correct is?
2 CxH6 (g) + 7 O2 (g) -> y CO2 (g) + 6 H2O (g)
<A> x = 7 en y = 7
<B> x = 3,5 en y = 7
<C> x = 2 en y = 4
<D> x = 2 en y = 2

Antwoord: C

Balanceren geeft:
14 O -> 2y O + 6 O dus 14 = 2y + 6 <=> y = 4
2x C -> 4 C dus x = 2

Vraag: Arts 2018

Voor de reactie A + B -> C + D werd de reactiesnelheid v bepaald bij verschillende concentraties van de reagentia. De resultaten van het onderzoek staan in de onderstaande tabel.
Voor welke waarden staan X en Y?
<A> 0,0090 en 0,40
<B> 0,0090 en 0,20
<C> 0,0045 en 0,40
<D> 0,0045 en 0,20

Antwoord: A

Hier is v = k.[A]x.[B]y
Vergelijken experiment 1 en 2 leert ons: verdubbelen [A] verdubbelt v
Dus x = 1
Vergelijken experiment 2 en 4 leert ons verdubbelen [B] verdubbelt v
Dus y = 1
En dan v = 0,15.[A]1.[B]1
Hieruit volgt: experiment 3: X = v = 0,15 . 0,30 . 0.20 = 0,0090
En experiment 5: v = 0,15 . Y . 0,30 = 0,0018 Y = 0,40

Vraag: Arts 2018

Stikstofdioxide wordt omgezet in distikstoftetraoxide volgens de evenwichtsreactie 2 NO2 (g) ⇌ N2O4 (g) . In een evenwichtsmengsel wordt op tijdstip t0 het volume van het reactievat op de helft gebracht terwijl de temperatuur constant wordt gehouden. In de vier onderstaande grafieken worden de concentraties van NO2 en N2O4 weergegeven in functie van de tijd.
Welke grafiek geeft het concentratieverloop juist weer?
<A> Grafiek D
<B> Grafiek C
<C> Grafiek B
<D> Grafiek A

Antwoord: C

Volume halveert: aanvankelijk gaan beide concentraties verdubbelen. Dus grafiek B of grafiek D.
Maar het evenwicht verschuift: kleiner volume verschuift evenwicht naar kant met minste deeltjes
Dus [N2O4] neemt toe, [NO2] neemt af.
Grafiek B.
Antwoord C

Vraag: Arts 2018

Welke waarde heeft de pH van de oplossing die verkregen wordt door 40,0 mL van een 0,100 M waterstofchloride-oplossing samen te voegen met 40,0 mL van een 0,100 M bariumhydroxide-oplossing?
<A> 13,0
<B> 12,7
<C> 7,00
<D> 1,30

Antwoord: B

40 mL HCl van 0,100 mol/L => 4,0 mmol H+
40 mL Ba(OH)2 van 0,100 mol/L => 8,0 mmol OH-
H+ en OH- neutraliseren mekaar, er blijft dan 4,0 mmol OH- over.
[OH-]= 4,0 mmol / 80 mL = 0,05 M
pOH = -log [0,05] = -log [1/20]
= -log 1 + log 20 = 0 + log 2 + log 10 = 0,3 + 1 = 1,3
pH = 14 – pOH = 14 – 1,3 = 12,7

Vraag: Arts 2018

Dichloor reageert met een overmaat C6H14 in aanwezigheid van licht volgens de reactie:
C6H14 + Cl2 -> C6H13Cl + HCl
In deze reactie ontstaan er 5 plaatsisomeren van C6H13Cl. Wat is de naam van het gebruikte C6H14 ?
<A> 2-Methylpentaan
<B> 3-Methylpentaan
<C> 2,2-Dimethylbutaan
<D> n-Hexaan

Antwoord: A

C – C – C – C
Dit is het niet: binden van Cl aan de bovenste of onderste C is hetzelfde, dus hier maar 4 plaatsisomeren.
C – C – C – C - C
Binding aan rechtse en bovenste C is zelfde plaatsisomeer: in totaal 5 plaatsisomeren. antwoord A
2,2-dimethylbutaan
2-methylpentaan
C – C – C – C - C
Dit is het niet: bvb. binding aan de uiteinden geeft zelfde plaatsisomeer. Hier maar 4 plaatsisomeren.
3-methylpentaan
C – C – C – C – C - C
n-hexaan
Hier 3 plaatsisomeren.
Antwoord A

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI