Examenvragen - Chemie - Juli 2002


Vraag: Juli 2002

Een van de koolstofisotopen is 14C.
Welke van de volgende beweringen is juist?
<A> Een 14C-atoom bevat evenveel protonen als neutronen
<B> In een neutraal 14C-atoom bedraagt de som van protonen en elektronen 14
<C> De meest voorkomende isotoop van koolstof is het 13C-atoom
<D> Een 14C-atoom bevat 8 neutronen
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

C staat op het PSE met Z = 6, dit is dus het aantal protonen.
Dus 14C heeft 14-6 = 8 neutronen.
A is dus fout.
De som van aantal elektronen en protonen is dan 6 + 6 =12. B is fout.
C is fout. 12C is de meest voorkomende isotoop. Dit behoort tot de basiskennis.
Antwoord D: 14C heeft 14-6 = 8 neutronen, dus D is juist.

Vraag: Juli 2002

12,5 ml van een 12 molair HCl oplossing wordt met zuiver water aangelengd tot 250 ml. Wat wordt de concentratie van die oplossing?
<A> 0,0375 M
<B> 0,15 M
<C> 0,60 M
<D> De concentratie is niet te bepalen met deze gegevens
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

c1V1 = c2V2
12 . 12,5 = x . 250
x = 12 . 12,5 / 250 = 12 /20 = 0,60 M

Vraag: Juli 2002

Als men ammoniakgas en dizuurstofgas laat reageren wordt er stikstofmonoxidegas en waterdamp gevormd.
Wat zijn de meest eenvoudige coëfficiënten voor NO en H2O?
<A> NO = 1 en H2O = 1
<B> NO = 1 en H2O = 2
<C> NO = 2 en H2O = 4
<D> NO = 4 en H2O = 6
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

De niet-gebalanceerde reactievergelijking is:
NH3 + O2 -> NO + H2O
We zien links drie waterstoffen, rechts 2 waterstoffen. We beginnen hiermee:
2 NH3 + O2 -> NO + 3 H2O
Nu moeten we rechts 2 NO schrijven om de N’en in balans te brengen:
2 NH3 + O2 -> 2 NO + 3 H2O
Nu hebben we links 2 O’s, rechts 5 O’s, dus
2 NH3 + 5 O2 -> 4 NO + 6 H2O
En dan de N en H in balans brengen en alles klopt:
4 NH3 + 5 O2 -> 4 NO + 6 H2O

Vraag: Juli 2002

Gegeven de reactie 2 A -> B + C (= een eerste orde reactie).
Welke van onderstaande uitspraken is juist?
<A> De snelheid van deze reactie is constant
<B> Een grafiek van de hoeveelheid A in functie van de tijd is lineair
<C> De halveringstijd is afhankelijk van de oorspronkelijke hoeveelheid van A
<D> De reactiesnelheid is de helft van de verdwijningsnelheid van A
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

De reactiesnelheid is per definitie –½ d[A]/dt
Antwoord D is juist.
Antwoord A is fout: de reactiesnelheid daalt met de concentratie van A
Antwoord B is fout: dat gaat een “vervalgrafiek” worden, dus zeker niet lineair
Antwoord C is fout: De halveringstijd is niet afhankelijk van de concentratie (“vervalgrafiek”)

Vraag: Juli 2002

Vorming van ammoniak uit waterstofgas en stikstofgas is een evenwichtsreactie.
N2 (g) + 3 H2 <--> 2 NH3 (g)
Het evenwichtsmengsel dat bij 500K en 1,00.105 Pa gevormd wordt uit 1,00 mol N2 en 3,00 mol H2 bevat 0,48 mol ammoniak.
Hoeveel mol stof bevat het totaal?
<A> 3,52
<B> 4,00
<C> 4,48
<D> Dit is niet te berekenen uit de gegevens.
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: A

Als er 0,48 mol NH3 gevormd is, dan is er 0,24 mol N2 verdwenen en 3/2 . 0,48 = 0,72 mol H2 verdwenen.
Dus er blijft over 0,48 mol NH3, 0,76 mol N2 en 2,28 mol H2
Dit geeft een totaal van 3,52 mol

Vraag: Juli 2002

Bij 556 K zijn H2 en I2 betrokken in chemisch evenwicht.
H2 (g) + I2 (g) ↔ HI (niet in evenwicht)
Men verdubbelt het volume van het recipiënt waarin zich het evenwichtsmengsel van de 3 stoffen bevindt. Temperatuur is constant op 556K.
Wat is juist?
<A> HI wordt ontbonden
<B> Evenwicht blijft onveranderd
<C> HI wordt gevormd
<D> Niet te bepalen
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

De gebalanceerde reactievergelijking is H2 (g) + I2 (g) ↔ 2 HI
Het aantal mol links en rechts is gelijk. Dus druk of volumeverandering wijzigt het evenwicht niet.
Antwoord B

Vraag: Juli 2002

Bij het uitvoeren van een neutralisatiereactie daalt de pH van een oplossing met 2 eenheden.
Wat is er gebeurd met de concentratie van H3O+?
<A> De concentratie is gedaald
<B> De concentratie is verdubbeld
<C> De concentratie is 100x groter geworden
<D> De concentratie is 100x kleiner geworden
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

Stel bijvoorbeeld dat ze daalt van pH=5 naar pH=3
Dan is [H3O+] gestegen van 10-5 naar 10-3
Dus [H3O+] is 100x groter geworden.
Antwoord C

Vraag: Juli 2002

Fenolrood is een indicator waarvan de kleur van geel naar rood omslaat in het pH gebied tussen 6,6 en 8,0.
Welk van de volgende stoffen zal rood omslaan met fenolrood?
<A> 0,10 M KOH
<B> 0,10 M CH3COOH
<C> 0,10 M HBr
<D> 0,10 M NaCl
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: A

De stof met een pH groter dan 8, dus de sterke base KOH, antwoord A.

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI