Examenvragen - Biologie - Tandarts 2019


Vraag: 1 Tandarts 2019

Het proces waardoor bacteriën worden opgenomen door humane witte bloedcellen is een vorm van
<A> endocytose.
<B> exocytose.
<C> excretie.
<D> secretie.

Antwoord: A

Endocytose, dit betekent ook opname in de cel. Ook wel fagocytose genoemd.

Vraag: 2 Tandarts 2019

Welke combinatie van het metabool proces én het celorganel waarin dit proces zich afspeelt, treedt op in ééncellige autotrofe organismen?
<A> oxidatieve fosforylering in de mitochondria
<B> calvincyclus in de mitochondria
<C> krebscyclus in de chloroplasten
<D> decarboxylatie in de chloroplasten

Antwoord: A

A speelt zich af op de cristae van de mitochondriën. Deze zijn aanwezig bij protisten.
Calvincyclus is onderdeel van de fotosynthese.
Krebscyclus is onderdeel van de celademhaling en niet van de fotosynthese, net als decarboxylatie.
Antwoord A

Vraag: 3 Tandarts 2019

In welke volgorde doorloopt een impuls onderstaande fasen bij de overgang van neuron naar neuron?
1. activatie van de receptor in postsynaptisch membraan
2. depolarisatie van postsynaptisch membraan
3. depolarisatie van presynaptisch membraan aan eindknop van axon
4. vrijstelling van neurotransmitter
5. overbrugging van synaptische spleet
<A> 3 → 1 → 4 → 5 → 2
<B> 3 → 4 → 5 → 1 → 2
<C> 5 → 4 → 3 → 2 → 1
<D> 2 → 4 → 5 → 1 → 3

Antwoord: B

Dat is duidelijk volgorde B.

Vraag: 4 Tandarts 2019

Welke moleculen zijn nodig om tijdens een PCR (polymerasekettingreactie) genomisch DNA te vermeerderen?
<A> de ribonucleotiden ATP, CTP, UTP en GTP; Taq RNA-polymerase; RNA-primers
<B> de ribonucleotiden ATP, CTP, TTP en GTP; Taq DNA-polymerase; DNA-primers
<C> de desoxy-ribonucleotiden dATP, dCTP, dUTP en dGTP; Taq RNA- polymerase; RNA-primers
<D> de desoxy-ribonucleotiden dATP, dCTP, dTTP en dGTP; Taq DNA- polymerase; DNA-primers

Antwoord: D

Voor DNA-aanmaak willen we zeker geen UTP
En we gebruiken een DNA-polymerase.
Antwoord D.

Vraag: 5 Tandarts 2019

De replicatie van DNA tijdens de celcyclus gebeurt
<A> in de interfase én tussen meiose I en II.
<B> enkel tussen meiose I en II.
<C> enkel in de interfase.
<D> in de profase van zowel mitose als meiose I en II.

Antwoord: C

Enkel in de interfase.

Vraag: 6 Tandarts 2019

De navelstreng bij de mens bestaat uit
<A> embryonaal weefsel en bevat aders en slagaders.
<B> weefsel van moederlijke oorsprong en bevat noch aders, noch slagaders.
<C> weefsel van moederlijke oorsprong en bevat aders en slagaders.
<D> embryonaal weefsel en bevat noch aders, noch slagaders.

Antwoord: A

De navelstreng is embryonaal weefsel, het is niet rechtstreeks verbonden met de placenta van de moeder.
Het is doorbloed, de bloedvaten monden uit in holtes in de placenta.
Antwoord A

Vraag: 7 Tandarts 2019

Het menselijk lichaam bezit een zeer grote verscheidenheid aan enzymen. Deze verscheidenheid wordt verklaard door:
<A> de beperkte levensduur van enzymen.
<B> de substraat- en reactiespecifieke werking van enzymen.
<C> de noodzakelijke aanwezigheid van enzymgebonden cofactoren.
<D> de noodzakelijke aanwezigheid van enzymgebonden co-enzymen.

Antwoord: B

De substraat- en reactiespecifieke werking geeft aanleiding tot de grote verscheidenheid.

Vraag: 8 Tandarts 2019

Dierlijke cellen zijn onderhevig aan osmose. Dit verklaart hoe het komt dat rode bloedlichaampjes
<A> krimpen in een hypotone (= hypotonische) zoutoplossing.
<B> lysis ondergaan in een hypertone (= hypertonische) zoutoplossing.
<C> isotoon (= isotonisch) zijn aan bloedplasma.
<D> hypotoon (= hypotonisch) zijn aan bloedplasma.

Antwoord: C

Ze zijn isotoon aan het bloedplasma, anders zouden ze krimpen of openbarsten.

Vraag: 9 Tandarts 2019

Natuurlijke selectie is een evolutiemechanisme waardoor
<A> de beter aangepaste individuen relatief meer nakomelingen krijgen.
<B> nadelige mutaties in een populatie altijd zullen verdwijnen.
<C> nadelige mutaties in een populatie toevallig verdwijnen.
<D> de fysiek sterkste individuen in een populatie altijd worden bevoordeeld.

Antwoord: A

Het gaat hem bij natuurlijke selectie over de beter aangepasten.
Nadelige mutaties hoeven niet noodzakelijk te verdwijnen.
Natuurlijke selectie zal ook niet mutaties “toevallig” laten verdwijnen.
Niet allen fysieke sterkte is bepalend voor de aangepastheid aan de omstandigheden.

Vraag: 10 Tandarts 2019

De onderstaande stamboom toont de overerving van een erfelijke ziekte in een familie. Zieke individuen worden aangegeven met zwarte inkleuring.
Er worden vier verklaringen gesuggereerd voor dit overervingspatroon:
1. dit is een autosomaal dominante ziekte.
2. dit is een X-chromosoomgebonden dominante ziekte.
3. dit is een autosomaal recessieve ziekte.
4. dit is een X-chromosoomgebonden recessieve ziekte.
Kies uit de vier bovenstaande verklaringen alle overervingspatronen waardoor deze ziekte kan worden overgeërfd in de getoonde stamboom.
<A> 1, 2, 3 en 4
<B> alleen 1, 2 en 3
<C> alleen 1 en 2
<D> alleen 2 en 3

Antwoord: B

Als we overlopen is alles mogelijk, behalve X-chromosoomgebonden recessieve ziekte: de vrouw uit de eerste generatie heeft xx. Dan zullen haar zonen xy zijn, dus ziek. Dit is voor één van de zonen niet het geval.
Antwoord B

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI