Examenvragen - Biologie - Juli 1997


Vraag: Juli 1997

Een autotroof ééncellig organisme leeft tijdelijk in een volledig anaeroob milieu.
Welke organel(len) zal (zullen) in een dergelijk organisme niet functioneel zijn?
<A> Chloroplasten
<B> Golgi-apparaat
<C> Lysosomen
<D> Mitochondriën
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

Mitochondriën gebruiken zuurstof om organische stoffen af te breken. Dus deze zullen dan niet functioneel zijn.

Vraag: Juli 1997

Bijgevoegde fotografische afbeelding geeft de elektronenmicroscopische opname van een organel van een cel (vergroting 50 000 x).
Wat is de belangrijkste functie van dit organel?
<A> Het transporteren van eiwitten
<B> Het vormen van eiwitten uit aminozuren.
<C> Het vormen van ATP met behulp van energie uit zonlicht
<D> Het vormen van ATP, met behulp van energie uit organische stoffen
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

Een mitochondrium genereert ATP door de afbraak van organische stoffen
Antwoord D.

Vraag: Juli 1997

Als men een cel observeert die bezig is met een mitose, welk van de volgende aspecten zou dan een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met een plantencel en niet met een dierlijke cel?
<A> Afwezigheid van een spoelfiguur
<B> Afwezigheid van centriolen
<C> Replicatie van chromosomen
<D> Het verdwijnen van een kernmembraan
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

Plantencellen hebben geen centriolen
Answer B

Vraag: Juli 1997

Volgende schematische tekeningen stellen stadia van mitose en/of meiose (meiose I en/of ll) in cellen van een mug voor. Deze stadia kunnen in één en dezelfde mug voorkomen.
Welk stadium komt of welke stadia komen bij de meiose in deze mug voor?
<A> Alleen stadium 1
<B> Alleen stadium 2
<C> Alleen de stadia 1 en 2
<D> De stadia 1,2 en 3
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

In stadium 2 paren de homologen, dit is meiose I
In stadium 1 worden de chromosomen in elke dochtercel van meiose I uit mekaar getrokken, dit is meiose II
Stadium 3 is geen deel van meiose, maar van mitose
Dus antwoord C

Vraag: Juli 1997

Het fundamentele verschil tussen de anafase van de eerste en tweede meiotische deling dat in de eerste meiotische deling:
<A> De chromatiden zich splitsen.
<B> De homologe chromosomen uit elkaar gaan.
<C> De vaderlijke en de moederlijke chromosomen ieder naar hun respectievelijke pool glijden.
<D> De centromeren zich volledig splitsen.
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

In meiose 1 gaan de homologe chromosomen uit mekaar
In meoise 2 worden de chromosomen uit mekaar getrokken in chromatiden
Dus antwoord B

Vraag: Juli 1997

De haploïde DNA-hoeveelheid in de kern van een zaadcel van een muis bedraagt 2,5×10-12 g.
Hoeveel DNA bevindt zich in een muis-zygote, die zich in de metafase van de eerste klievingsdeling bevindt?
<A> 2,5×10-12 g
<B> 5×10-12 g
<C> 1×10-11 g
<D> 5×10-11 g
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

In de kern van een zaadcel (n) bevindt zich de helft van elk chromosoom. In de metafase van de meiose is de cel 2n volledige chromosomen, dus dat is 4 keer de DNA-hoeveelheid van de spermacellen, dus 1,0.10-11 g.
Dus antwoord C

Vraag: Juli 1997

Men heeft 64 spermacellen, ontstaan uit één cel. Iedere cel bezit 16 chromosomen.
Hoeveel opeenvolgende delingen zijn hieraan voorafgegaan en hoeveel chromosomen bezit de oorspronkelijke cel?
<A> 6 delingen uit een cel met 8 chromosomen
<B> 6 delingen uit een cel met 32 chromosomen
<C> 5 delingen uit een cel met 8 chromosomen
<D> 5 delingen uit een cel met 32 chromosomen
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

De spermacel is n, de oorspronkelijke cel 2n, dus deze had 32 chromosomen.
1 cel -> 2 -> 4 -> -> 16 -> 32 ->64, dus 6 delingen.
Dus antwoord B

Vraag: Juli 1997

Als een vrouw zwanger is blijft de menstruatie uit. Wat is de oorzaak van dit uitblijven?
<A> Het embryo nestelt zich in het baarmoederslijmvlies in, waardoor dit vlies
een betere hechting krijgt.
<B> Het embryo sluit met zijn vruchtvliezen de baarmoedermond af.
<C> De stoffen uit losrakende delen van het baarmoederslijmvlies worden als
voeding genomen.
<D> Er worden stoffen geproduceerd die de instandhouding van het
baarmoederslijmvlies bewerkstelligen.
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

FSH en LH zorgen ervoor dat het baarmoederslijmvlies intact blijft en dus niet uitgestoten wordt.
Antwoord D

Vraag: Juli 1997

Gegeven: een aantal uitspraken over de menstruatie:
1) Is het afstoten van een deel van het baarmoederslijmvlies
2) Is het afstoten van een niet-bevruchte eicel
3) Ontstaat doordat het ovarium de productie van hypofysair LH sterk verhoogt
4) Ontstaat doordat het ovarium de productie van hypofysair LH sterk verlaagt
Welke van deze stellingen zijn correct?
<A> 1
<B> 1 en 4
<C> 2 en 3
<D> 2 en 4
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

1: is correct
2: de eicel is dan al gedegenereerd, niet juist of zeker onvolledig
3 en 4: progesteron, aangemaakt door het geel lichaam, zal de productie van LH remmen, dit zal dan de maandstonden op gang brengen. Dus 4 is juist.
Antwoord B.

Vraag: Juli 1997

In de tekeningen zijn 1, 2 en 3 in willekeurige volgorde doorsneden van de ontwikkelingsstadia p, q en r .
Welke doorsneden behoren bij de stadia p, q en r?
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

P en 1 de morula, er is nog geen blastocoel
Q en 4: begin gastrulatie (instulping)
R= blastula met blastocoel
Antwoord C

Vraag: Juli 1997

Hoeveel verschillende genotypen kunnen gevormd worden in één generatie vertrekkend van een dihybride kruising van twee organismen die heterozygoot zijn voor beide kenmerken?
<A> 4
<B> 8
<C> 9
<D> 16
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: C

Opgelet, men zou intuïtief kunnen denken: 16.
AABB AaBB aaBB
AABb AaBb aaBb
AAbb Aabb aabb
Antwoord C

Vraag: Juli 1997

Men kruist een witte ruigharige cavia met een zwarte gladharige.
Met betrekking tot deze kenmerken vinden we in de volgende generatie 4 verschillende fenotypen in de verhouding 1:1:1:1
A staat voor het allel voor zwartharig en a voor witharig; B staat voor het allel voor ruigharig en b voor gladharig; A en B zijn dominant.
Wat is het genotype van de ouders?
<A> AaBb en AaBb
<B> Aabb en aaBb
<C> AaBb en aabb
<D> Aabb en AaBb
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

We kunnen ze natuurlijk allemaal proberen in een kruisdiagram.
Maar beter is het onmiddellijk te zien dat één van de ouders witharig, de ander zwartharig is. Dan vallen antwoorden A en D al af (tweemaal Aa).
Nu is B: Aabb x aaBb. Dit geeft in A twee fenotypes in verhouding 1:1 (Aa en aa) ook in B (Bb en bb). Dit zal dan ook vier verschillende fenotypes geven in een verhouding 1:1:1:1
Dus het juiste antwoord is B
In C is trouwens één van de ouders zwart en ruigharig, wat dus niet juist is.

Vraag: Juli 1997

In de stamboom onderaan is aangegeven of een individu een bepaalde erfelijke afwijking heeft.
Is het allel voor deze afwijking dominant of recessief?
Is het allel voor deze afwijking X-chromosomaal gebonden?
<A> Dominant, X-gebonden
<B> Dominant, autosomaal
<C> Recessief, X-gebonden
<D> Recessief, autosomaal
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

Zeker recessief, want er is een ziek kind van gezonde ouders
Waarschijnlijk autosomaal, want niet meer mannetjes dan vrouwtjes
Maar kan het eventueel toch X-gebonden zijn?
Neen want bovenaan links zou dan Xy vader en xx moeder zijn. Dat geeft altijd een xy zoon, dus dat kan niet.
Dus het is autosomaal recessief, antwoord D

Vraag: Juli 1997

In zijn evolutietheorie ter verklaring van de enorme soortendiversiteit op aarde ging Darwin er van uit dat:
<A> evolutie optreedt doordat de individuen in een populatie zich constant
aanpassen aan de veranderende milieuomstandigheden en deze nieuwe
kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen.
<B> evolutie optreedt doordat het veranderende milieu de individuen in een
populatie dwingt tot mutaties om te kunnen overleven; deze mutaties worden
dan doorgegeven aan hun nakomelingen.
<C> evolutie optreedt doordat in één populatie alleen sterke individuen kunnen
overleven en deze dus ook alleen sterke individuen kunnen voortbrengen.
<D> evolutie optreedt doordat in een populatie alleen individuen, aangepast aan de op dat ogenblik geldende milieuvoorwaarden, kunnen overleven en zich
voortplanten; niet aangepaste individuen sterven en kunnen hun kenmerken
niet doorgeven aan een volgende generatie.
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

Het zijn individuen die al (per toeval) beter aangepast zijn aan veranderde milieuomstandigheden die zullen overleven en nakomelingen voortbrengen.

Vraag: Juli 1997

De tot nog toe oudste menselijke resten (Hominiden) werden gevonden in:
<A> Australië
<B> Afrika
<C> Oost-Azië
<D> Europa

Antwoord: B

De oudste menselijke resten zijn gevonden in Afrika en van daaruit heeft de mens zich verspreid naar de rest van de wereld.

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI