Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct? <A> ribosoom en synthese van eiwitten kern en fotosynthese <B> mitochondrion en fotosynthese ribosoom en vertering <C> lysosoom en vertering mitochondrion en celademhaling <D> kern en celademhaling lysosoom en synthese van eiwitten
Antwoord: C
Lysosomen zitten vol enzymen voor afbraak van stoffen, mitochondriën zullen door afbraak van suikers met behulp van zuurstof energie leveren.
Vraag: Juli 2015
Tijdens een experiment laat men een muis 18O2 (een radio-isotoop van zuurstof) inademen en geeft men ze een waterige oplossing van 14C6H12O6 te drinken (glucose met een radio-isotoop van koolstof, opgelost in water). In welke van de onderstaande reactieproducten worden deze radio-isotopen het eerst aangetroffen? <A> water <B> pyrodruivenzuur en water <C> koolstofdioxide en water <D> acetylCoA en water
Antwoord: B
De glucose wordt al in de glycolyse omgezet tot pyruvaat, dus de 14C zit hierin O2 wordt pas helemaal op het einde in de oxidatieve fosforylatie gebruikt, hier wordt water gevormd
Vraag: Juli 2015
Bloedgroep AB wordt een universele acceptor genoemd, omdat bij een persoon met bloedgroep AB … Vul aan met één van onderstaande beweringen. <A> geen antilichamen A en B in het plasma aanwezig zijn. <B> antilichamen A en B in het plasma aanwezig zijn. <C> geen antigenen A en B op de membranen van de rode bloedcellen aanwezig zijn. <D> antigenen A en B op de membranen van de witte bloedcellen aanwezig zijn.
Antwoord: A
AB heeft de A en B antigenen zelf, dus zal er ook geen antilichamen tegen aanmaken
Vraag: Juli 2015
Bij de gesloten bloedsomloop van de mens loopt bloed door slagaders, aders en door netwerken van haarvaten. Uit de haarvaten ‘lekt’ weefselvloeistof die in het omliggende weefsel terechtkomt. Het grootste deel van de weefselvloeistof wordt terug in het haarvat opgenomen. Lymfevocht is dat deel van de weefselvloeistof dat niet terug wordt opgenomen in de haarvaten, maar uiteindelijk wordt opgenomen door lymfevaten. Waardoor keert de weefselvloeistof terug naar de haarvaten en waardoor ontstaat lymfevocht? <A> Door de hoge bloeddruk in de haarvaten stroomt een deel van de weefselvloeistof terug naar de haarvaten. Lymfevocht ontstaat doordat de filtratiedruk kleiner is dan de reabsorptiedruk. <B> Door de lage concentratie van opgeloste stoffen in de haarvaten stroomt een deel van de weefselvloeistof door osmose weer naar de haarvaten. Lymfevocht ontstaat doordat de filtratiedruk groter is dan de reabsorptiedruk. <C> Door de hoge concentratie van opgeloste stoffen in de haarvaten stroomt een deel van de weefselvloeistof door osmose weer naar de haarvaten. Lymfevocht ontstaat doordat de filtratiedruk groter is dan de reabsorptiedruk. <D> Door de actieve opname van bepaalde stoffen uit de weefselvloeistof in de haarvaten stroomt een deel van de weefselvloeistof terug naar de haarvaten. Lymfevocht ontstaat doordat de filtratiedruk kleiner is dan de reabsorptiedruk.
Antwoord: C
A is zeker fout: door de hoge bloeddruk in de haarvaten zou de weefselvloeistof net niet terug naar de haarvaten gaan. B is ook fout: door osmose gaat de vloeistof net naar hogere concentratie. Dus C is een al veel betere verklaring. Bij D is de tweede zin dan weer fout: als de filtratiedruk groter is dan de reabsorptiedruk (en niet andersom, nota bene het gaat hier over de drukken aan de haarvatwand), blijft er weefselvloeistof buiten het haarvat dat dan door de lymfevaten kan opgenomen worden. Dus antwoord C is het juiste antwoord.
Vraag: Juli 2015
De bouwstenen van het DNA omvatten 4 verschillende nucleotiden. In de genetische code bestaat één codon uit 3 nucleotiden. Indien een codon slechts uit 2 nucleotiden zou bestaan, hoeveel verschillende aminozuren kunnen er dan in theorie worden gecodeerd? <A> 12 <B> 8 <C> 64 <D> 16
Antwoord: D
4 x 4 = 16
Vraag: Juli 2015
Een DNA-streng heeft de volgende nucleotidensequentie: 3’ -TAC-TGA-TCT-TTA-ACC-CTA-GGA-TGC-ACT- 5’ Deze DNA-streng ondergaat nu de twee onderstaande mutaties: 3’ -TAC-TGA-TCC-TTA-ATC-CTA-GGA-TGC-ACT- 5’ De eerste mutatie is TCT -> TCC en de tweede mutatie is ACC -> ATC. Welke impact hebben deze mutaties op het gevormde eiwit? <A> Enkel mutatie 2 heeft een drastische impact op het gevormde eiwit. <B> Enkel mutatie 1 heeft een drastische impact op het gevormde eiwit. <C> Beide mutaties hebben een drastische impact op het gevormde eiwit. <D> Geen van beide mutaties heeft een drastische impact op het gevormde eiwit.
Antwoord: A
Het gaat hier over het DNA, dus we moeten dat eerst omzetten naar mRNA. De richting is al juist Bij mutatie 1 gaat dan AGA naar AGG: opzoeken in genetische code tabel -> dat is tweemaal arginine, dus geen verschil Bij mutatie 2 gaat dan UGG naar UAG: -> dat is van tryptofaan naar STOP. Dat is dus een drastische wijziging voor het eiwit Het antwoord is dus A
Vraag: Juli 2015
Tijdens welke fase van de celcyclus gebeurt DNA-replicatie van het genoom? Hoeveel chromosomen en hoeveel DNA bevat een cel onmiddellijk na de mitose als je weet dat het aantal chromosomen van die cel na replicatie gelijk is aan A en de hoeveelheid DNA gelijk is aan B? <A> S-fase en bevat ½ A chromosomen en B DNA <B> G1-fase en bevat A chromosomen en B DNA <C> M-fase en bevat ½ A chromosomen en ½ B DNA <D> S-fase en bevat A chromosomen en ½ B DNA
Antwoord: D
In de S-fase gebeurt de replicatie: de chromosomen worden weer vervolledigd (van half naar heel) Dus A blijft gelijk, maar B wordt hier verdubbeld (van ½ B naar B)
Vraag: Juli 2015
Tijdens de anafase van de mitose en de meiose van zoogdieren wordt erfelijk materiaal naar de polen van de cel getrokken. Honden hebben 78 chromosomen. Het aantal chromosomen dat naar elke pool getrokken wordt bij de mitose, anafase I en anafase II van de meiose in een hond is dan:
Antwoord: C
Tijdens de mitose worden 78 (halve) chromosomen naar elke pool getrokken, dus EVEN Tijdens anafase I één worden de helft van de 78 chromosomen naar de polen getrokken, dus 39, dus ONEVEN Tijdens anafase I één wordt één chromatide van elk die 39 chromosomen naar de polen getrokken, dus ONEVEN
Vraag: Juli 2015
Welke van onderstaande beweringen is correct met betrekking tot de oögenese bij de mens? <A> Vanaf de puberteit zal maandelijks één of meerdere primaire oöcyten de eerste meiotische deling afronden, wat resulteert in één of meerdere secundaire oöcyten en hun poollichaampjes. <B> Vanaf de geboorte tot aan de menopauze worden voortdurend “de novo” eicelmoedercellen of oögoniën geproduceerd. <C> Vanaf het begin van de puberteit tot aan de menopauze vindt de productie van primaire oöcyten plaats. <D> Op het tijdstip van ovulatie heeft een primaire oöcyt de volledige meiotische deling afgerond.
Antwoord: A
B: eicelmoedercellen zijn er al voor de geboorte C: primaire oöcyten zijn er al voor de geboorte D: de meiotische deling wordt pas vervolledig na de bevruchting Het juiste antwoord is dus A
Vraag: Juli 2015
Van een aantal gekoppelde genen zijn de recombinatiepercentages gegeven. a-d 12,2% a-c 1,3% a-f 3,7% b-d 4,2% c-e 4,7% d-e 6,2% d-f 8,5% Bepaal de volgorde van de genen en bereken de afstand tussen de genen e en f uitgedrukt in cM. 1 cM is 1% recombinatie. <A> Genenvolgorde is a-c-f-e-b-d en afstand e-f is 4,3 cM <B> Genenvolgorde is a-c-b-e-f-d en afstand e-f is 4,3 cM <C> Genenvolgorde is a-c-f-e-b-d en afstand e-f is 2,3 cM <D> Genenvolgorde is a-c-e-f-b-d en afstand e-f is 2,3 cM
Antwoord: C
Hoe kleiner de recombinatiefrequentie, hoe dichter ze bijeen liggen We zien al snel dat het a-c-f-… is en 8,5% - 6,2% = 2,3 % Antwoord C
Vraag: Juli 2015
Bij bijen ontstaan koninginnen en werksters (vrouwelijke individuen) uit bevruchte eitjes, terwijl de darren (mannelijke bijen) zich ontwikkelen uit onbevruchte eitjes. Als werksters vrouwelijke larven voeden met speciaal voedersap (koninginnenbrij) dan groeien die larven uit tot koninginnen. Zonder deze koninginnenbrij ontstaat uit een vrouwelijke larve een werkster. Werksters zijn onvruchtbaar, maar koninginnen en darren kunnen geslachtscellen vormen. Een koningin, heterozygoot voor twee onafhankelijke fenotypische eigenschappen wordt bevrucht door een dar met het fenotype van de recessieve allelen. De twee betrokken genen (loci) zijn niet gekoppeld. Bereken de kans dat een werkster uit deze kruising dezelfde fenotypische eigenschappen vertoont als de dar. <A> 1/4 <B> 1/16 <C> 1/2 <D> 1/8
Antwoord: A
Dus koningin Aa Bb en dar a b Kruising geeft: AaBb Aabb aaBb aabb Hiervan is er één die hetzelfde fentotype heeft als de dar (de laatste) Dus 1/4
Vraag: Juli 2015
Welke techniek laat toe om zo snel mogelijk een groot aantal kopieën van DNA-fragmenten aan te maken? <A> DNA sequencing met RNA-polymerase <B> DNA sequencing met DNA-polymerase <C> PCR of polymerase chain reaction met RNA-polymerase <D> PCR of polymerase chain reaction met DNA-polymerase
Antwoord: D
PCR gebeurt met een DNA-polymerase
Vraag: Juli 2015
Humaan DNA en een welbepaald plasmide hebben allebei knipplaatsen voor de restrictie-enzymen BamHI en HindIII. Welke van de onderstaande bewering(en) is(zijn) correct om humaan DNA in dit plasmide in te bouwen? Bewering 1: Het humaan DNA knippen met BamHI en het plasmide met HindIII. Bewering 2: Het humaan DNA en het plasmide knippen met BamHI. Bewering 3: Het humaan DNA en het plasmide knippen met HindIII. <A> Alleen bewering 1 is juist. <B> Alleen beweringen 2 en 3 zijn juist. <C> Alleen bewering 3 is juist. <D> Alleen bewering 2 is juist.
Antwoord: B
Men moet ze met hetzelfde restrictie-enzym knippen om dezelfde sticky ends te krijgen
Vraag: Juli 2015
Welk van de onderstaande fenomenen houdt de genotypische samenstelling van een genenpoel (of reservoir) van een populatie constant? <A> willekeurige paarvorming <B> aangehouden inteelt <C> selectie ten voordele van bepaalde allelen <D> genetische drift
Antwoord: A
Inteelt, selectie en genetische drift (bvb. door geografische isolatie) gaat de samenstelling van de genenpoel van een populatie veranderen.