Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur. 1. Het is een enkelvoudige keten. 2. Het bevat als basen: G – A – C – T. 3. Het varieert naargelang de soort cel binnen één organisme. 4. Het komt voor onder drie vormen. 5. Het blijft voor alle cellen binnen één organisme constant. Welke van onderstaande reeks gegevens komt overeen met de eigenschappen van RNA? <A> 2-3-4 <B> 1-3-4 <C> 2-4-5 <D> 1-2-3
Antwoord: B
1 is al juist, 2 is fout (U i.p.v. T) dus antwoord B
Vraag: Juli 2001
In welk celorganel gebeurt translatie? <A> Het glad endoplasmatisch netwerk <B> Het Golgi-apparaat <C> Het ribosoom <D> Het lysosoom
Antwoord: C
Ribosomen, ze vertalen de mRNA keten naar een aminozuurketen
Vraag: Juli 2001
Hieronder wordt een mRNA afgebeeld. In het coderend gen treden basensubstituties op. Deze mutaties zijn natuurlijk ook zichtbaar in de hieronder afgebeelde mRNA sequentie. Rekening houdend met de genetische code zoals weergegeven in de tabel zal het eiwit na translatie van het gewijzigde mRNA <A> dezelfde lengte en dezelfde aminozuursequentie hebben als het oorspronkelijke eiwit. <B> dezelfde lengte maar een verschillende aminozuursequentie hebben als het oorspronkelijke eiwit. <C> één aminozuur korter zijn dan het oorspronkelijke eiwit. <D> slechts twee aminozuren lang zijn.
Antwoord: C
De translatie begint maar pas bij AUG, het startcodon AGA verandert in UGA, het stop codon
Vraag: Juli 2001
Nevenstaande figuren stellen stadia van kerndelingen van cellen van eenzelfde organisme voor. Welke figuur (figuren) stelt (stellen) een fase van de meiose voor? Welk is het aantal chromosomen in de diploïde cellen van het individu?
Antwoord: D
Figuur 1 komt voor in meiose II, figuur 2 in meiose I Het aantal chromosomen voor 2n is 4, zoals in figuur 2 te zien is Antwoord D
Vraag: Juli 2001
Hieronder worden vier gebeurtenissen genoemd die bij de voortplanting van de mens voorkomen: 1. de eerste deling na de bevruchting 2. de innesteling 3. de ontwikkeling van de navelstreng 4. de ovulatie In welke volgorde vinden deze gebeurtenissen plaats? <A> 4 – 2 – 1 – 3 <B> 4 – 1 – 2 – 3 <C> 3 – 4 – 2 – 1 <D> 1 – 2 – 3 – 4
Antwoord: B
De eicel is al aan het delen vooraleer ze innestelt
Vraag: Juli 2001
Onderstaand schema geeft het ontstaan en de eerste ontwikkeling van een tweeling weer. Over welk soort tweeling gaat het en welk is het geslacht van de kinderen? <A> een eeneiige tweeling en de kinderen zijn van verschillend geslacht. <B> een eeneiige tweeling en de kinderen zijn van hetzelfde geslacht <C> een twee-eiige tweeling en de kinderen zijn van verschillend geslacht <D> een twee-eiige tweeling en de kinderen zijn van hetzelfde geslacht.
Antwoord: B
Er is maar 1 eicel betrokken, dus een eeneiige tweeling 1 zaadcel en 1 eicel dus de kinderen zijn ook van hetzelfde geslacht Antwoord B
Vraag: Juli 2001
Hoe groot is de kans dat een zoon het X-chromosoom van zijn grootvader langs moeders zijde overerft? <A> 0% <B> 25% <C> 50% <D> 100%
Antwoord: C
Een zoon krijgt het X-chromosoom van zijn moeder Eén van haar X-chromosomen komt van haar vader, en het andere van haar moeder Dus 50%
Vraag: Juli 2001
In onderstaande stamboom bezitten de zwart ingekleurde personen een wipneus (= recessief kenmerk). Welke van volgende beweringen is juist? <A> Persoon 2 is heterozygoot. <B> Persoon 4 is homozygoot. <C> De kinderen van 5 en 6 kunnen geen wipneus hebben. <D> Beide ouders van persoon 4 hebben geen wipneus.
Antwoord: A
Vraag: Juli 2001
In onderstaande stamboom is het voorkomen van een zeldzame X-chromosomaal gebonden ziekte weergegeven. Welke vrouwen in deze familie zijn zeker draagster van het ziekteverwekkend kenmerk? <A> alleen de vrouwen 1 en 2 <B> alleen de vrouwen 7 en 8 <C> de vrouwen 1, 2, 5 en 6 <D> de vrouwen 1, 2, 7 en 8
Antwoord: D
De zoon uit de onderste generatie is ziek, hij krijgt zijn X van de moeder, dus moeder 2 is zeker draagster Dezelfde redenering geldt voor moeder 1 Dus de grootmoeder is Zz, de grootvader Z Vrouw 3 kan ZZ of Zz zijn, dus niet zeker draagster Vrouw 4 kan ZZ of Zz zijn, er zijn geen zieke kinderen De vader van 5 is Z, moeder is Zz, dus kan 5 kan Zz of ZZ zijn Idem dito voor 6 Bij vrouw 7 is de vader z, dus zij krijgt zijn X-chromosoom z en is dus draagster Idem dito voor 8
Vraag: Juli 2001
De evolutietheorie van Darwin is gebaseerd op natuurlijke selectie en heeft als resultaat dat in een populatie de genetisch overerfbare kenmerken van succesvolle individuen meer frequent aangetroffen worden in opeenvolgende generaties. Twee uitspraken verwijzen naar frequent aangetroffen overerfbare kenmerken: 1. Vele individuen van onze huidige varkenspopulatie zijn vleesvarkens die veel stressgevoeliger zijn dan de oorspronkelijke spekvarkens. 2. Vele individuen van onze huidige huisvliegpopulatie zijn resistent tegen het insecticide DDT. Welke uitspraak (uitspraken) is (zijn) te verklaren op basis van natuurlijke selectie? <A> Zowel uitspraak 1 als uitspraak 2 <B> Noch uitspraak 1, noch 2 <C> Alleen uitspraak 1 <D> Alleen uitspraak 2
Antwoord: D
Het eerste is een gevolg van kunstmatige selectie (veronderstellen we toch) en dus is enkel uitspraak 2 juist.