Examenvragen - Biologie - Augustus 2016


Vraag: Augustus 2016

Welke van de onderstaande beweringen over sachariden is juist?
<A> Disachariden worden gevormd door een condensatiereactie van twee monosachariden.
<B> Zetmeel is een polysacharide dat aanwezig is in de celmembraan van dierlijke cellen.
<C> Zetmeel is een polysacharide dat aanwezig is in de celwand van plantaardige cellen.
<D> Bij de hydrolysereactie van een disacharide ontstaan water en twee monosachariden.

Antwoord: A

Antwoord B is fout: zetmeel wordt niet in een dierlijke cel opgeslagen
Antwoord C is fout: zetmeel wordt in de bladgroenkorrels opgeslagen
Antwoord D is fout: splitsing van een disacharide het is een condensatiereactie
Antwoord A is juist

Vraag: Augustus 2016

Welke processen doen zich voor tijdens de lichtafhankelijke reacties van de fotosynthese?
<A> Splitsing van H2O, synthese van ATP, reductie van NADPH, vorming van O2, oxidatie van CO2
<B> Oxidatie van H2O, reductie van NADP+, fosforylering van ADP, reductie van O2
<C> Oxidatie van H2O, synthese van ATP, reductie van NADPH, vorming van glucose
<D> Splitsing van H2O, reductie van NADP+, synthese van ATP, vorming van O2

Antwoord: D

Water wordt gesplitst en zuurstof gevormd, dus antwoord D

Vraag: Augustus 2016

Wanneer een antigeen S wordt toegediend, zullen B-lymfocyten één bepaalde antistof aanmaken. Men kan een dergelijke B-lymfocyt met behulp van weefselkweek kloneren. Na toediening van antigeen S gaan alle cellen van deze kloon anti-S aanmaken.
Kan deze anti-S worden toegepast voor actieve immunisatie?
En voor passieve immunisatie?
<A> Alleen voor actieve immunisatie
<B> Alleen voor passieve immunisatie
<C> Zowel voor actieve als voor passieve immunisatie
<D> Voor geen van beide typen immunisatie

Antwoord: B

Antilichamen brengt men in bij passieve immunisatie

Vraag: Augustus 2016

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?
<A> Microtubuli
<B> Microfilamenten
<C> Intermediaire filamenten
<D> Microvilli

Antwoord: B

Bij spiercontractie zijn het filamenten die over elkaar bewegen.

Vraag: Augustus 2016

De genetische code wordt gedefinieerd op basis van een serie van ….. (a) in ……… (b):
<A> codons (a), rRNA (b)
<B> anticodons (a), tRNA (b)
<C> codons (a), mRNA (b)
<D> anticodons (a), mRNA (b)

Antwoord: C

Het zijn de codons, dus op het mRNA
Antwoord C

Vraag: Augustus 2016

De onderstaande uitspraken, aangegeven door Romeinse cijfers, verwijzen al dan niet naar één van de fasen van meiose 1 aangegeven met Arabische cijfers.
I. De kernmembraan verdwijnt.
II. De chromosomen liggen gepaard in het evenaarsvlak.
III. Het chromatine condenseert tot verschillende chromosomen.
IV. De zusterchromatiden bewegen elk naar een verschillende pool.
V. Replicatie van DNA.
1. Profase 2. Metafase 3. Anafase 4. Telofase 5. Niet van toepassing
Koppel elke uitspraak aan het juiste Arabische cijfer.

Antwoord: C

Kernmembraan verdwijnt eerst: dus B is fout
In de metafase (2) liggen de chromosomen in het evenaarsvlak (II), dus antwoord C

Vraag: Augustus 2016

De relatie tussen de verzameling van genen op het Y-chromosoom en de verzameling van genen op het X-chromosoom bij de mens wordt het best weergegeven door:
<A> 1
<B> 2
<C> 3
<D> 4

Antwoord: B

De twee chromosomen hebben een gedeelte gemeenschappelijk

Vraag: Augustus 2016

Hieronder de karyogrammen van een ééneiige tweeling. Omwille van één fout in een kerndeling zijn ze afwijkend van een normaal vrouwelijk karyogram.
Mogelijke fouten zijn:
1. een fout in meiose I van de eicel;
2. een fout in meiose I van de zaadcel;
3. een fout in meiose II van de eicel;
4. een fout in de eerste mitose van de zygote.
Welke fout kan hebben geleid tot het ontstaan van deze bijzondere tweeling?
<A> Alleen fout 1
<B> Alleen fout 2
<C> Alleen fout 3
<D> Alleen fout 4

Antwoord: D

Aangezien het bij een tweeling is en de ene kind een chromosoom teveel heeft en het andere één te weinig zal het door een slechte celdeling zijn in de eerste celdeling (mitose) van de zygote.
Moest het in de meiose van de eicel gebeurd zijn, hadden beide XXX of XO

Vraag: Augustus 2016

De volgende processen doen zich voor tijdens de embryonale ontwikkeling: vorming van de blastocyst - klievingsdeling – gastrulatie - vorming van de morula – aanleg van de kieuwbogen.
Wat is de chronologische volgorde van deze processen?
<A> Klievingsdeling – vorming van de morula – vorming van de blastocyst – gastrulatie – aanleg van de kieuwbogen
<B> Vorming van de morula - klievingsdeling – aanleg van de kieuwbogen – vorming van de blastocyst – gastrulatie
<C> Vorming van de blastocyst - klievingsdeling – vorming van de morula - aanleg van de kieuwbogen – gastrulatie
<D> Klievingsdeling – vorming van de morula – aanleg van de kieuwbogen – gastrulatie - vorming van de blastocyst

Antwoord: A

Eerst de klievingsdeling, blastula, morula maar aanleg van de de kieuwbogen is veel later, eerst nog o.m. de gastrula.

Vraag: Augustus 2016

Diane en Mark proberen al 2 jaar om zwanger te worden, tevergeefs. Ze besluiten hulp te zoeken bij hun huisarts die hen doorverwijst naar een vruchtbaarheidsspecialist. Diane en Mark worden elk onderworpen aan een reeks onderzoeken om de oorzaak van hun onvruchtbaarheid te bepalen. Hieruit blijkt dat de spermatozoïden van Mark onvoldoende beweeglijk zijn. Ondanks een schijnbaar normale menstruatiecyclus blijkt bovendien dat Diane niet ovuleert.
Welke is de meest geschikte vruchtbaarheidstechniek die aan dit koppel kan worden geadviseerd?
<A> Intra-uteriene inseminatie (= kunstmatige bevruchting) met sperma van Mark
<B> Intra-uteriene inseminatie met donorsperma
<C> In-vitrofertilisatie met injectie van een zaadcel van Mark in elke eicel van Diane (= intracytoplasmatische sperma-injectie)
<D> In-vitrofertilisatie met toevoeging van de zaadcellen van Mark aan het schaaltje met eicellen van Diane

Antwoord: C

A en B gaat niet werken: er komen immers geen eicellen vrij bij Diane
Aangezien de spermacellen van Mark onvoldoende beweeglijk zijn, zal de kans op slagen groter zijn als een spermacel in de eicel gebracht wordt, dus antwoord C

Vraag: Augustus 2016

Bij de kruising van twee witte bloemen wordt een fenotypisch 100% uniform gekleurde, niet-witte F1 verkregen. Bij verder kruisen met individuen van deze F1 wordt bij de F2 een verhouding van negen planten met gekleurde en zeven planten met witte bloemen waargenomen. Welk van de onderstaande kruisingen beschrijft die van de witbloemige ouders die de F1 produceerden?
Opmerking: hoofdletter = dominant, kleine letter = recessief
<A> AAbb X aaBB
<B> aabb X Aabb
<C> AaBb X AaBb
<D> aaBb X Aabb

Antwoord: A

Bij een dihybride kruising met dominant-recessieve overerving met aaBB en AAbb krijgen we
in F1 allen AaBb (dit wijst er al op dat de P1 homozygoot waren)
in de F2 een 9:3:3:1 verhouding voor met 9 voor A-B- en de rest (7) dus zonder deze twee dominante allelen samen
Dus blijkbaar geeft A-B- gekleurde bloemen en al de rest witte bloemen
Dit is een voorbeeld van polygenie
Dus het antwoord is A

Vraag: Augustus 2016

Incontinentia pigmenti is een X-gebonden dominante erfelijke huidaandoening. Bij mannelijke vruchten leidt deze aandoening bijna altijd tot de dood tijdens de zwangerschap. Meisjes die de mutatie dragen, worden geboren en ontwikkelen de ziekte. Toch is de aandoening ook uitzonderlijk bij enkele jongens beschreven.
Over deze ziekte volgen enkele uitspraken: 1. Jongetjes hebben maar 1 X-chromosoom en overlijden voor de geboorte als alle cellen het afwijkende gen bevatten. 2. Er zijn enkele jongens met de aandoening beschreven. Dit kan doordat een mozaïek van cellen aanwezig is wanneer na de eerste celdelingen één cel in het embryo nog muteert. 3. De aandoening komt voor bij jongens met het Klinefelter syndroom (47, XXY). 4. Bij meisjes, drager van het gen voor de aandoening, wordt één van beide X-chromosomen uitgeschakeld, zodat een deel van de cellen een normaal gen gebruikt. Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn juist?
<A> Alle uitspraken zijn juist.
<B> Enkel uitspraken 1 en 2 zijn juist.
<C> Enkel uitspraken 1, 2 en 3 zijn juist.
<D> Enkel uitspraken 2 en 4 zijn juist.

Antwoord: A

1: is duidelijk juist.
2: dat is inderdaad mogelijk
3: ja, dat kan natuurlijk wel door die 2 X’en is dit dan hetzelfde als bij de meisjes
4: inderdaad, het zogenaamde Barr-lichaampje
Dus alle uitspraken zijn juist. Antwoord A.

Vraag: Augustus 2016

Onderstaande stambomen geven de overerving van de bloedgroepen bij 2 families. In deze families komen ook individuen voor die lijden aan hemofilie, een recessief X-gebonden erfelijke afwijking. Deze individuen zijn in de stamboom in het grijs aangeduid.
Op een bepaald moment komt uit dat onmiddellijk na de geboorte een verwisseling van baby’s is gebeurd. Over welke baby’s gaat het?
<A> Baby’s 1 en 3
<B> Baby’s 2 en 6
<C> Baby’s 2 en 5
<D> Baby’s 1 en 5

Antwoord: C

De vader in familie 1 kan het hemofilieallel niet dragen, want hij vertoont de ziekte niet , dus hij is H-
De moeder in familie 1 is hh, want ze is ziek
Het jongetje (baby 1) krijgt zijn X-chromosoom van de moeder, dus hij is ziek
Maar het meisje (baby 2) heeft dan Hh en kan dus niet ziek zijn, dus baby 2 is verwisseld
Het moet dan verwisseld zijn met een niet-ziek meisje uit familie 2, dat kan enkel baby 5 zijn.

Vraag: Augustus 2016

Een ‘polymerase chain reaction’ (PCR) wordt over 20 cycli uitgevoerd. Welke bewering over deze PCR is juist?
<A> DNA-moleculen worden vermeerderd - het aantal ongewenste DNA-fragmenten neemt af.
<B> DNA-moleculen worden vermeerderd - het percentage aan ongewenste DNA-fragmenten neemt af.
<C> DNA-moleculen worden verdubbeld - de polymerisatiefase volgt op de denaturatiefase.
<D> DNA-moleculen worden verdubbeld - de renaturatiefase volgt op de denaturatiefase.

Antwoord: B

De proportie gewenst DNA (blauw) versus ongewenst DNA (groen) neemt exponentieel toe.

Vraag: Augustus 2016

Gegeven: 4 verschillende soorten van gegevens:
1: Data over fossielen
2: Moleculaire data
3: Data uit anatomisch onderzoek
4: Gegevens over de geografische verspreiding van soorten
Welke van bovenstaande data/waarnemingen hanteerde Darwin als bewijs voor het ondersteunen van zijn theorie?
<A> 1 en 3
<B> 1, 2 en 3
<C> 1, 3 en 4
<D> 2, 3 en 4

Antwoord: C

Moleculaire bewijzen waren er maar na zijn tijd

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI