Voortplanting - Biologie - Theorie - Toelatingsexamens arts en tandarts


Voortplanting

Voortplanting

Voorwoord

Deze theoriehoofdstukken werden in eerste instantie samengesteld om in de theorie te voorzien die vereist is voor het afleggen van de toelatingsexamens arts en tandarts, maar heeft mettertijd een bredere bestemming gekregen, waardoor meer theorie voorzien is dan gekend moet zijn voor het toelatingsexamen. Toch is de theorie relatief beknopt gehouden: ze is vooral bedoeld voor wie het allemaal al eens gezien heeft en wil herhalen en daardoor zijn basis verstevigen. Ik denk dat ze daardoor nuttig kan zijn bij de voorbereiding van die toelatingsexamens, voor olympiades of voor een herhaling van leerstof voor het aanvangen van hogere studies. Maar als je besluit dit document te gebruiken voor welke test dan ook, check dan zelf welke leerstof gekend moet zijn op de officiële sites.
De auteur van dit document kan in geen enkel geval aansprakelijk gesteld worden voor eventuele gevolgen van of schade die kan ontstaan uit het gebruik van dit document.

Man of vrouw?

Mannen (♂) en vrouwen (♀) hebben 23 paren homologe chromosomen.
Eén paar verschilt echter sterk tussen man en vrouw: de man heeft een X en een Y chromosoom en de vrouw twee X chromosomen.
Het Y chromosoom is kleiner dan het X chromosoom.

Man of vrouw?

De mannelijke gameten (spermacellen) ontstaan door meiose, de helft hebben een X, de andere helft een Y.
Door bevruchting ontstaan dus voor de helft mannen (XY) en voor de helft vrouwen (XX).
Zaadcel
Bevruchting

Opmerking

Het SRY-gen op het Y-chromosoom is bepalend voor het geslacht.
Sommige XY embryo's hebben een defect SRY-gen en ontwikkelen tot een vrouw.
Een embryo is dus in aanleg vrouwelijk, tenzij het SRY-gen dit onderdrukt.

Geslachtskenmerken

Primaire geslachtskenmerken: zijn van bij de geboorte aanwezig.
Secundaire geslachtskenmerken: ontstaan tijdens de puberteit onder invloed van hormonen.

Primaire vrouwelijke geslachtskenmerken

De “echte” vrouwelijke geslachtsorganen zijn de eierstokken, die de voortplantingscellen (eicellen) zullen vormen.
Ze ontwikkelen al na enkele weken in het embryo.
De primaire vrouwelijke geslachtskenmerken zijn van bij de geboorte aanwezig.

Primaire mannelijke geslachtskenmerken

Als het Y chromosoom aanwezig is, gaat het embryo na enige tijd het mannelijke geslachtshormoon testosteron vormen.
Er worden dan geen eierstokken maar de mannelijke voortplantingsorganen, de testes of teelballen gevormd. Deze nemen dan de productie van testosteron over.
Bij de man liggen de geslachtorganen vooral buiten het lichaam.
Testosteron is, zoals alle steroïdhormonen, een derivaat van cholesterol.
cholesterol
testosterone

Secundaire geslachtskermerken

De puberteit vormt de overgang van kind naar volwassene.
Bij meisjes tussen 11 en 13 jaar
Bij jongens tussen 12 en 14 jaar
De geslachtsorganen gaan dan geslachtshormonen afscheiden.
Bij jongens testosteron
Bij meisjes oestrogeen
Deze hormonen veroorzaken allerlei ingrijpende veranderingen in het lichaam.
De eierstokken produceren nu eicellen, de teelballen spermatozoïden.
Oestrogeen, het belangrijkste vrouwelijke geslachtshormoon, is een steroïdhormoon.

Vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken

De vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken zijn de volgende:
smalle schouders, bredere heupen
door onderhuids vetweefsel rondere vormen
Borstontwikkeling
Deze kenmerken ontstaan vooral onder invloed van oestrogeen, het belangrijkste vrouwelijke geslachtshormoon (steroïdhormoon).

Mannelijke secundaire geslachtskenmerken

De mannelijke secundaire geslachtskenmerken zijn de volgende:
meer ontwikkelde spieren
beharing op borst, armen, benen, snor, baard
verlenging van de stembanden => diepere stem

Begin van de vruchtbaarheid

De vruchtbaarheid start tijdens de puberteit
Bij de meisjes komt de eerste gerijpte eicel vrij: de eerste menstruatie.
Bij de jongens de eerste zaaduitstorting.

Vorming van zaadcellen

GnRH (Gonadotropin Releasing Hormone) wordt aangemaakt in de hypothalamus.
Dit zet de hypofyse aan om FSH (Follikel Stimulerend Hormoon) en LH (Lutëiniserend Hormoon) aan te maken (gonadotropines).
Deze zetten:
de cellen van Leydig in de teelballen aan testosteron aan te maken.
De cellen van Sertoli in de teelballen aan om bindingseiwitten voor het sperma aan te maken.
Testosteron gaat dan de spermatogenese stimuleren.
Testosteron is een steroïd hormoon: het wordt aangemaakt uit cholesterol.

Vorming van zaadcellen

Testosteron is een steroïd hormoon, het wordt gevormd uit cholesterol.
De spermatogenese is een continu proces, sperma wordt continu gevormd, vanaf puberteit tot hoge leeftijd.
Elke teelbal produceert dagelijks minstens 50 miljoen spermacellen.

Vorming van sperma

De spermacellen komen eerst in het bijbalkanaal in de bijbal, waar ze rijpen in zaadvocht, een vloeistof die door de bijbal afgescheiden wordt, ze kunnen dan nog niet zelf bewegen.
Zaadblaasjes zullen een energierijke vloeistof afscheiden die vlak voor de zaaduitstorting (ejaculatie) aan het zaadvocht wordt toegevoegd.

Vorming van sperma

De prostaat zal de urineleider afsluiten als een zaaduitstorting nakend is.
De prostaat zal ook een vloeistof afscheiden die de spermacellen activeert en beschermt.
Dit is nodig omdat ze moeten bewegen en overleven in de zure omgeving van de vagina.

Ejaculaat

Het ejaculaat (sperma) bevat dus:
Spermacellen
Zaadvocht
Voedingsvloeistof (uit de zaadblaasjes)
Activerende, beschermende vloeistof (uit de prostaat)
Bij elke ejaculatie is er ongeveer 2-6 ml sperma waarin 200 tot 600 miljoen spermatozoïden.
Als de temperatuur hoger wordt dan 35°C komt de ejaculatie in het gedrang, dus lager dan onze lichaamstemperatuur.
Dit is als volgt opgelost: de teelballen hangen buiten het lichaam in de balzak (scrotum).

Spermatozoïde

De totale lengte is 50 – 60 mm.
Het acrosoom is een zakje, gevuld met enzymen die de wand van de eicel kunnen oplossen.

Vorming van eicellen

In de buikholte van de vrouw zitten 2 eierstokken (ovaria), elk ter grootte van een walnoot.
Deze bevatten de primaire oöcyten: deze cellen zijn al tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaan.
Deze primaire oöcyten zijn diploïd, ze zijn in profase I van de meiose gebleven.
Zodra de puberteit begint, rijpt elke maand één eicel in de linker- of de rechtereierstok.

Ovogenese

De primaire oöcyten zijn al bij de geboorte van een meisje aanwezig, ze worden tijdens haar foetale fase gevormd uit oögonia.
Deze primaire oöcyten zitten geblokkeerd op profase I.
De door de meoise gevormde 3 poollichaampjes worden afgebroken en hebben verder geen functie.
De rijpe eicel zit in metafase II, meiose II wordt pas beëindigd bij bevruchting.
Voor geboorte
Maandelijks van puberteit tot menopauze

Opmerking

In de literatuur is er verwarring: oögonia worden meestal als eicelmoedercellen vertaalt.
In andere literatuur zal men de primaire oöcyt voor de puberteit (in profase I dus) aanduiden als kiemcel en het volgende stadium, dat tijdens de maandelijkse rijping ontstaat, aanduiden als eicelmoedercel.

Menopauze

De menopauze of overgang treedt op bij vrouwen tussen de 45 en 55 jaar. Dit betekent voor de vrouw dat de vruchtbaarheid eindigt.
Als de menopauze begint is de hormonenhuishouding grondig verstoord met vervelende neveneffecten:
Warmteopdrang (“vapeurs”)
Ontkalking van het skelet (osteoporose)
Bijnemen van hormonen onder dokterstoezicht kan uitkomst bieden tijdens de menopauze.

De follikel

Een Follikel van De Graaf. De eicelmoedercel is de roze cirkel bovenaan.
Opmerking 1: de eicelmoedercel waarvan hier sprake is in feite de primaire oöcyt die de profase I voorbij is.
Opmerking 2: GRF (Gonadotropin Releasing Factor) is het hormoon dat de hypothalamus uitscheidt om de hypofyse aan te zetten FSH of LH af te scheiden (afhankelijk van lage of hoge concentratie).Releasing Factor

Rijping en ovulatie

De follikelcellen gaan het geslachtshormoon oestrogeen afscheiden.
Daardoor wordt de productie van FSH door de hypofyse geremd en stimuleert het gelijktijdig de vorming van LH (luteïniserend hormoon) in de hypofyse.
Als de follikel volledig gerijpt is, komt de eicel vrij in de eitrechter. Dit is de eisprong of ovulatie. De eicel is dan nog steeds een secundaire oöcyt: ze zit nog in metafase II van de meiose.
Een primair follikel (2) rijpt in de eierstok (1) tot een follikel van De Graaf (3). De eicel wordt vrijgegeven in de eitrechter (ovulatie, 4). Een geel lichaam (corpus luteum, 5) blijft achter.

Reis van de eicel naar de baarmoeder

De eicel gaat dan door de eileider richting baarmoeder. In het begin van de eileider kan er dan bevruchting plaatsvinden. De eicel leeft na de ovulatie slechts 1 dag indien geen bevruchting plaatsvond.
De achtergebleven cellen van de opengebarsten follikel groeien onder invloed van LH uit tot het corpus luteum of geel lichaam. Dit geel lichaam gaat dan progesteron aanmaken, wat de vorming van LH en FSH zal remmen.
Hier moet bevruchting plaatsvinden, 12-24 h na de eisprong.

Verder verloop

Ondertussen hebben oestrogenen en later ook progesteron de groei van cellen in het baarmoederslijmvlies gestimuleerd.
De wand van de baarmoeder is dikker geworden, sterker doorbloed en scheidt voedingsstoffen af.
De baarmoeder is dus klaar om de zygote (bevruchte eicel) te ontvangen.
Door negatieve feedback door het progesteron zal de productie van LH (en FSH) stoppen en zal het geel lichaam verschrompelen.
De afscheiding van progesteron stopt dan.
Progesteron is een steroïdhormoon.

Menstruatie

Het gevormde slijmweefsel van de baarmoeder wordt afgestoten = menstruatie (maandstonden).
De menstruatie is er gemiddeld om de 28 dagen en duurt ongeveer 5 dagen. De vrouw verliest hierbij ongeveer 30-40 ml bloed.
Als progesteron en oestrogeen weer laag worden, komt de FSH productie weer op gang en start de cyclus opnieuw.

Schema van de hormoonproductie

Oestrogeen en progesteron, de vrouwelijke geslachtshormonen zijn steroïd hormonen: ze worden aangemaakt uit cholesterol.
hypofyse
Groei follikel in eierstok
Rijping eicel
Productie oestrogeen
Secretie in
baarmoederslijmvlies
Vorming geel lichaam
Productie progesteron
Groei baarmoederslijmvlies
Stimulatie ovulatie
Secundaire geslachtskenmerken

Menstruatiecyclus

Maandstonden

Vruchtbare periode

De bevruchting kan plaatsvinden na de ovulatie, dus vlak na dag 14 van de menstruatiecyclus.
Zaadcellen kunnen wel enkele dagen overleven.
Geslachtsgemeenschap van dag 11 tot dag 15 wordt aangezien als mogelijk leidend tot bevruchting.

Bevruchting van de eicel

Een paar honderd zaadcellen geraken in de eileiders en zwemmen tegen de stroming van de trilharen in.
Ze proberen zo de eicel te bereiken.
Diegenen die bij de eicel geraken gaan deze eicel bestoken.
Het acrosoom bevat enzymen die de membraan van de eicel plaatselijk oplost.
De spermacel dringt in zijn geheel in het cytoplasma van de eicel binnen, de staart laat los en de kop versmelt met de kern van de eicel tot een diploïde zygote.
Opmerking: nevenstaande figuur betreft één binnendringende spermacel

Schorsreactie

Vanaf het moment dat een spermacel bij de membraan van de eicel geraakt, zal de eicel de schorsreactie vertonen: er wordt een vloeistof gevormd rond de eicel, waardoor geen andere spermatozoïden mee binnen kunnen.
De bevruchting maakt dat de meiose van de secundaire oöcyt vervolledigd wordt.
Na deze voltooiing van meiose II van de eicel versmelten de mannelijke en vrouwelijke pronucleus tot één diploïde celkern.

Verder verloop

Indien bevruchting plaatsvindt, degenereert het corpus luteum niet en blijft progesteron produceren tot de placenta ( moederkoek ) die functie overneemt.
Progesteron en oestrogeen, dat in kleinere hoeveelheden afgescheiden wordt door de eierstokken, zorgen ervoor dat de baarmoedersecretie intact blijft en dat het zich ontwikkelend embryo zich kan innestelen.

Delingen van de eicel

Na de versmelting van de kernen van spermacel en eicel, zal de zygote de eerste mitotische delingen ondergaan. De tocht door de eileider duurt 4 dagen, tijdens de tocht deelt de zygote tot 4 cellen, 8 cellen, ...
Het aantal cellen neemt vlug toe. De cellen zijn spoedig niet meer alle meer gelijk. Het trosvormig hoopje cellen noemen we dan de morula. De binnenste cellen in de morula noemen we de blastomeren, de cellen aan de rand vormen de trofoblast.
In de morula zal een holte ontstaan: de blastocoel, we noemen dit stadium de blastula.
1. Morula 2. Blastula

Innesteling

In het blastulastadium zal, na ongeveer 5 dagen, de kiem de baarmoeder bereiken en zich innestelen in de baarmoederslijmwand.
De cellen van de trofoblast zullen in het epitheel van de baarmoederwand indringen en de kiem zal volledig in de slijmwand van de baarmoeder opgenomen worden (innestelen = nidatie).

Gastrulatie

Door gastrulatie ontstaan eerst twee kiembladen: ectoderm, endoderm.
1. Blastula 2. Gastrula
1. Oranje = ectoderm, rood = endoderm
Tussen endoderm en ectoderm ontstaat nog een derde kiemlaag: de mesoderm.

Neurulatie

In het stadium van de neurulatie ontstaat de neuraalbuis.
Dit is het begin van het zenuwstelsel.

Organogenese

Uit de kiembladen ontstaan de volgende organen:
Ectoderm -> neurale buis
hersenen + zenuwstelsel, zintuigen
opperhuid
 Mesoderm -> chorda -> wervelkolom
bloedvatenstelsel
spierstelsel
excretiestelsel
voortplantingsstelsel
skelet
lederhuid

Organogenese

Endoderm -> primitieve darm
spijsverteringsstelsel
ademhalingsstelsel

Kieuwbogen

Bij een embryo van een week of vijf verschijnen er kieuwspleten ter hoogte van waar de hals zich zal bevinden.
Deze zullen bij vissen en amfibielarven aanleiding geven tot kieuwen, maar bij de mens worden ze niet gebruikt en verdwijnen ze weer.
Het menselijk embryo krijgt zijn zuurstof via de placenta.

Ontstaan amnionholte

Er ontstaat een embryonale holte, de amnionholte, die uiteindelijk het hele embryo gaat omgeven en de amnionzak of vruchtwaterzak vormt, waarin het embryo in het vruchtwater dobbert.
10-weken oude foetus in zijn vruchtwaterzak.

Ontstaan van de placenta

De placenta (moederkoek) ontstaat uit de versmelting van de baarmoederslijmwand en het embryo, en zal voor de voeding van het embryo zorgen.
De navelstreng ontstaat, deze heeft één aanvoerende en twee afvoerende bloedvaten.
Voedingsstoffen en O2 gaan van de bloedsomloop van de moeder van de placenta via de navelstreng naar het embryo.
Afvalstoffen en CO2 gaan via de navelstreng naar de placenta en zo naar de bloedsomloop van de moeder.
De uitwisseling tussen de bloedvaten gebeurt door diffusie.
Bloedvaten van moeder en foetus komen nooit rechtstreeks in contact met mekaar.

Placenta

De bloedvaten van de foetus komen via de navelstreng in de placenta, maar eindigen in holtes in de placenta, zodat ze niet in rechtstreeks contact staan met de bloedsomloop van de moeder.

Aangaande de tijdstelling

De communicatie naar de betrokkenen door de arts aangaande de gevorderde tijd van de zwangerschap wordt algemeen gedaan vanaf de dag van de laatste menstruatie.
De ovulatie vindt dan plaats op dag 14.
De zwangerschap duurt dan in totaal 40 weken.
Verder zullen we deze tijdsaanduiding aanhouden.
Vanaf 9 weken spreekt men niet meer van embryo, maar van foetus.
In de eerste 3-4 maanden vooral ontstaan van structuren, daarna vooral groei.

De bevalling

Naar het einde van de zwangerschap toe neemt de hoeveelheid progesteron, aangemaakt door de placenta, af, zodat de eerste weeën kunnen optreden.
Weeën zijn contracties van de baarmoeder.
Deze worden steeds heviger en ook onder invloed van hormonen (o.a. oxytocine en prostaglandines) wordt op een gegeven moment de bevalling ingezet.
Opmerking: men kan een bevalling “inleiden” door toedienen van prostaglandines of oxytocine.

De bevalling

De foetus drukt met het hoofd tegen de baarmoederhals die zich begint te verwijden.
De ontsluiting is volledig bij 10 cm opening van de baarmoederhals.

De bevalling

Dan breekt het water: de vruchtvliezen scheuren en het vruchtwater vloeit weg.
De vrouw perst mee en de baby wordt naar buiten geperst.
De schedelbeenderen van de baby zijn nog niet aan mekaar gegroeid en daardoor kan het hoofd nog vervormen en zich aanpassen aan de nauwe uitgang; de schouders steken ook nauwelijks uit.
Als de baby uit het lichaam is, wordt de navelstreng doorgeknipt.
Voor de eerste keer stroomt bloed door de longen: de baby ademt voor de eerste keer zelfstandig, het huilen bewijst dit.
Daarna volgt de nageboorte: placenta, rest van navelstreng en vruchtvliezen worden uitgedreven.

Lactatie

Vanaf ongeveer de 24e week produceert het vrouwelijk lichaam hormonen om het systeem van melkproductie in de borsten te laten groeien.
Hierop hebben heel wat hormonen invloed.
Progesteron en oestrogenen stimuleren, maar te hoge concentraties van deze hormonen inhiberen de melkproductie.
Daarom dat men tijdens borstvoeding best geen anticonceptiepil neemt op basis van deze hormonen.
Zuigen van de baby aan de tepel produceert oxytocine bij de moeder, waardoor cellen rond de melkklieren zullen samentrekken en de melk naar buiten zullen brengen, en nieuwe melk geproduceerd wordt.

Eeneiige tweelingen

Eeneiige tweelingen (monozygotisch) worden in één bevalling geboren en hebben dezelfde samenstelling van hun DNA.
Een ééneiige tweeling ontstaat door bevruchting van één eicel door één zaadcel maar na de eerste mitotische deling laten de dochtercellen los en is er een identieke ontwikkeling (en is er ook één placenta).

Twee-eiige tweelingen

Twee-eiige tweelingen (dizygotisch) worden in één bevalling geboren en hebben een verschillende samenstelling van hun DNA.
Ze ontstaan doordat twee eicellen elk door één zaadcel bevrucht worden.
Er is geen identieke ontwikkeling.
Er zijn ook twee placenta’s.

Siamese tweeling

Een Siamese tweeling is als eeneiige tweeling, maar ze zijn aan mekaar vastgegroeid.
Het onstaan is als bij een eeneiige tweeling, maar de twee cellen laten niet los en blijven aan mekaar vast.

Meerlingen

Er bestaan ook meerlingen (meer dan 2 baby’s in één bevalling).
Een identieke meerling, zoals in bovenstaande foto, is extreem zeldzaam. Hier laten de twee dochtercellen van de eerste eiceldeling los en dan is er nog eens een scheiding van de dochtercellen van één der identieke eicellen.

Vruchtwaterpunctie

Het vruchtwater heeft hetzelfde DNA als het embryo.
Vanaf een leeftijd van het embryo van 16 weken kan een vruchtwaterpunctie gebeuren en kan men het embryo hiermee testen op afwijkingen in het erfelijk materiaal, zoals het Down-syndroom of open rug.
Er is wel een minimale kans dat het embryo geraakt wordt (met in principe miskraam tot gevolg) .
Dit risico wordt zo klein mogelijk gehouden door het verloop van de punctie te bekijken met een echografie-apparaat.

Vlokkentest

Gelijkaardig aan de vruchtwatertest, maar hier worden delen van vlokken van de placenta weggenomen.
Kan iets vroeger dan vruchtwaterpunctie (al na tien weken), maar heeft iets groter risico op miskraam.
De vlokkentest kan via de buikwand of langs de vagina en zo via de baarmoederhals uitgevoerd worden.
Vruchtwaterpunctie en vlokkentest zijn voorbeelden van prenatale diagnostiek.

IUI

Staat voor Intra-uteriene inseminatie
De zaadcellen worden voordien geselecteerd en bewerkt in het laboratorium. Nadien worden zij rechtstreeks in de holte van de baarmoeder geïnjecteerd (intra-uteriene injectie). 
IUI wordt overwogen wanneer het sperma van ondermaatse kwaliteit is, de hoeveelheid zaadcellen te laag is, het baarmoederhalsslijm afwijkend is, antisperma antilichamen aanwezig zijn of bij onverklaarde onvruchtbaarheid.

IVF

IVF is de afkorting van in-vitro-fertilisatie. Hier wordt de bevruchting in een reageerbuis gedaan.
Wordt toegepast als de eicellen niet kunnen afdalen in de eileider of als het sperma van de partner niet actief genoeg is.
Men zuigt dan een eitje uit de eierstok (punctie), plaatst het in een proefbuis en voegt spermacellen toe, zodat één ervan de eicel kunnen bevruchten, of injecteert een sperma rechtstreeks in de eicel (ICSI – intracytoplasmatische sperma-injectie).
Men laat dit 24 h staan tot een 4-cellig stadium en brengt het dan in de baarmoeder in.

Anticonceptie

Anticonceptie is voorkomen van zwangerschap.
We herinneren eraan: een zaadcel overleeft ongeveer 3 dagen. Een eicel overleeft onbevrucht ongeveer 24 uur.
De vruchtbare periode van de vrouw (in welke een coïtus kan leiden tot zwangerschap) wordt beschouwd als gaande van dag 11 tot dag 15 van de cyclus, als we dag 14 als dag van de eisprong nemen.
Dit is echter niet altijd exact zo, het kan ook iets later of iets vroeger zijn al naargelang het tijdstip van de eisprong.

De anticonceptiepil

Deze pillen bevatten oestrogeen en progesteron.
De twee hormonen zullen door negatieve terugkoppeling de afscheiding van FSH en LH door de hypofyse tegengaan -> schijnzwangerschap: er rijpen dan geen follikels en er vindt geen ovulatie plaats.
Ook wordt het baarmoederslijmvlies niet volledig opgebouwd en blijft de slijmprop die de baarmoederhals afsluit.

De anticonceptiepil

Er zijn 21 pillen voor 21 dagen, dan wordt er 7 dagen gestopt en in die week is er meestal een lichte menstruatiebloeding.
De pillen hebben allen een verschillende samenstelling van de 2 hormonen naargelang het tijdstip van de cyclus (21 d nemen), waardoor de hormoondosissen zo klein mogelijk blijven en de bijwerkingen daardoor minimaal.
Opmerking: in anticonceptiepillen gebruikt men meestal het kunstmatige progestageen in plaats van progesteron.

Varianten voor de pil

Er zijn ook varianten op de pil.
Pillen met enkel progestageen, waardoor er geen oestrogeenachtige bijverschijnselen zijn.
Implantaten die onderhuids ingebracht oestrogeen afscheiden.
Een vaginale ring of pleisters (patch) die progestageen en oestrogeen afgeven.

Andere anticonceptiemethoden

De pil is een betrouwbare vorm van anticonceptie: slechts één op de 10000 vrouwen raakt zwanger ondanks de pil.
Het condoom is ook een betrouwbare vorm van anticonceptie.
Zeer onbetrouwbaar is coïtus interruptus, het terugtrekken van de penis uit de vagina vóór het klaarkomen: ook in het voorvocht, vóór het klaarkomen, kunnen al spermacellen zitten.
De zogenaamde temperatuurmethode is slechts beperkt betrouwbaar. Deze is gebaseerd op het feit dat bij de eisprong de temperatuur van de vrouw met ongeveer 0,2 °C stijgt. Men dient dan te onthouden van seksueel contact tot zeker de derde dag van de temperatuursstijging. Maar de meting moet elke dag op hetzelfde tijdstip gebeuren, een ziekte kan de temperatuur veranderen,…
Men kan dit nog enigszins verbeteren met het nagaan van de taaiheid van het slijm: als men draden tussen duim en wijsvinger kan trekken, zit de vrouw in haar vruchtbare periode.

Sterilisatie

Bij de man wordt dit vasectomie genoemd.
De zaadleider wordt doorgeknipt.
Of de zaadleider wordt afgebonden met een plastic ringetje.
De productie van spermatozoïden gaat door, er is ook ejaculatie maar er zitten geen spermatozoïden in het ejaculaat.
Bij de vrouw kunnen de eileiders doorgesneden worden of een plastic ringetje erover geschoven.

Zwanger of niet?

Uitblijven van de maandstonden is uiteraard een eerste teken.
Men kan een eerste test bij de apotheker halen (teststrook, bvb. Predictor).
Dit detecteert HCG (Human Chorionic Gonadotropin), een hormoon dat door het embryo wordt afgescheiden.
Dit hormoon vindt men terug in de urine van de vrouw.
In ochtendurine gebracht zal de teststrook bijvoorbeeld een gekleurde streep geven bij voldoende aanwezigheid van HCG.
Bij de dokter kan men dit dan nauwkeuriger in het bloed laten bevestigen.

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI