De grafiek geeft de oplosbaarheid (in g/100 g H2O) van een aantal zouten weer in functie van de temperatuur. Bij welke temperatuur bevat een verzadigde oplossing van ammoniumchloride ongeveer 43 g zout per 75 g water? <A> 0 °C <B> 20 °C <C> 40 °C <D> 60 °C
Antwoord: D
43/75 = 57 g NH4Cl / 100g H2O (43/3 * 4 = ongeveer 57) Op de grafiek zien we dat dit ongeveer bij 60 ºC het geval is.
Vraag: 2 Tandarts 2020
Arseen (As) is een van de weinige elementen waarvan in de natuur slechts één isotoop bestaat. Welk nuclide bezit evenveel neutronen als een atoom van dat arseenisotoop? <A> 42Ca <B> 61Ni <C> 76Se <D> 129Xe
Antwoord: C
A: 4220Ca: 22 neutronen B: 6128Ca: 33 neutronen C: 7634Ca: 42 neutronen D: 12954Ca: 75 neutronen Nu is arseen: 7433As, 41 neutronen Dus het zal antwoord C zijn, en het isotoop van arseen is 7533As
Vraag: 3 Tandarts 2020
Welke van volgende structuren zijn lewisformules van NO2Cl waarin elk atoom de octetstructuur bezit? <A> a en b <B> b en c <C> c en d <D> a en d
Antwoord: D
In b heeft de N zes elektronen, dus geen octetstructuur. In c heeft de rechtse O 10 elektronen In a en d bezitten alle atomen de octetstructuur.
Vraag: 4 Tandarts 2020
120 g van een bepaald gas neemt bij 27 °C en 1000 hPa een volume in van 75,0 L. Welk gas is dit? <A> Ammoniak <B> Argon <C> Dichloor <D> Zwaveldioxide
Antwoord: B
Reken uit met pV/T = nR (T=300K, p = 105) en je bekomt dat er ongeveer 3 mol gas is. Tussen haakjes dit had je ook onmiddellijk kunnen schatten, omdat je weet dat een mol gas bij normaalomstandigheden 22,4 liter bedraagt, en het ongeveer 10% warmer is dan normaalomstandigheden, dus 1,0 mol is ongeveer 24,6 L, dus 75,0 L ongeveer 3,0 mol. Dus 1 mol moet ongeveer 120/3 = 40 g wegen. Molmassa’s: NH4: 18 Ag: 40 Cl2: 71 SO2: 32 + 32 = 64 Dus antwoord B
Vraag: 5 Tandarts 2020
In onderstaande tabel worden voor vier experimenten (I, II, III en IV) de beginhoeveelheid (no) van Fe en het beginvolume (Vo) van een HCl-oplossing met c = 6,0 mol.L-1 weergegeven voor de reactie: Fe (s) + 2 HCl (aq) → FeCl2 (aq) + H2 (g) In welk experiment, waarbij Fe en een HCl-oplossing worden samengevoegd, wordt de grootste hoeveelheid (mol) H2 (g) gevormd? <A> I <B> II <C> III <D> IV
Antwoord: C
Anders geschreven in mol: I: 0,05 1,2 II: 0,10 0,60 III: 0,20 0,30 IV: 0,40 0,15 Per mol Fe is er 2 mol HCl nodig Dus in I is er 0,05 * 2 = 0,10 mol gebruikt In II is er 0,10 * 2 = 0,20 mol gebruikt In III zou er 0,20 * 2 = 0,40 mol gebruikt zijn, maar er is maar 0,30 mol, dus ook maar 0,30 mol gebruikt In IV zou er 0,40 * 2 = 0,80 mol gebruikt zijn, maar er is maar 0,15 mol, dus ook maar 0,15 mol gebruikt. Dus meeste aantal mol HCl en dus ook meeste H2 gevormd in experiment III.
Vraag: 6 Tandarts 2020
Gegeven is de reactie 2 A (aq) + B (aq) → C (aq) + 2 D (aq) De gemiddelde reactiesnelheid vgem voor deze reactie in een tijdsinterval Δt wordt gedefinieerd zoals hieronder links getoond. Tijdens de eerste minuut van de reactie neemt de concentratie van stof D toe van 0,000 mol.L-1 naar 0,050 mol.L-1. Hoeveel bedraagt de gemiddelde reactiesnelheid gedurende deze eerste minuut? <A> 4,2*10-4 mol*L-1*min-1 <B> 2,5*10-2 mol*L-1*min-1 <C> 5,0*10-2 mol*L-1*min-1 <D> 0,10 mol*L-1*min-1
Antwoord: B
De concentratie van stof D neemt toe van 0,000 mol.L-1 naar 0,050 mol.L-1. Dus de concentratie van stof A af van 0,050 mol.L-1 naar 0,000 mol.L-1. Dus vgem = -(-0,05 mol/L)/(2 * minuut) = 2,5*10-2 mol/(L*min)
Vraag: 7 Tandarts 2020
Vier afgesloten vaten (I, II, III en IV) bevatten bij eenzelfde temperatuur een gasmengsel bestaande uit ICl (g), I2 (g) en Cl2 (g). De concentraties van de gassen op eenzelfde tijdstip (t0) worden voor elk vat in onderstaande tabel weergegeven. In drie van deze vaten is op tijdstip t0 het evenwicht bereikt voor de reactie I2 (g) + Cl2 (g) ⇌ 2 ICl (g) In welk vat is op tijdstip t0 het evenwicht niet bereikt? <A> I <B> II <C> III <D> IV
Antwoord: D
I: K = (0,50)(0,50)/(1,50)2 = 0,25/2,5 = 0,10 II: K = (1,00)(1,00)/(3,00)2 = 1,00/9,00 = 0,11 III: K = (1,00)(4,00)/(6,00)2 = 4,00/36= 0,11 IV: K = (0,5)(2,00)/(9,00)2 = 1,00/81 = 0,012 Dus in vat IV is het evenwicht duidelijk nog niet bereikt.
Vraag: 8 Tandarts 2020
Gegeven zijn onderstaande zuurconstanten bij 25 °C. Wat is bij 25 °C de waarde van de evenwichtsconstante K voor de onderstaande reactie? NO2- + HCOOH ⇌ HNO2 + HCOO- <A> 3,2*10-4 <B> 2,8 <C> 3,6*10-1 <D> 6,8*10-4
Antwoord: C
Zuurconstante: Kz = [Z-][H3O+]/[HZ] K = [HCOO-][HNO2] / [HCOOH][NO2-] Dus K = [HCOO-][H3O+]/[HCOOH] * ([HNO2]/([NO2-]*[H3O+]) Dus K = Kz(HCOOH) / Kz(HNO2) Dus K = 1,8 * 10-4 * (1/ (5,0 * 10-4)) = 0,36 = 3,6*10-1
Vraag: 9 Tandarts 2020
In welke verbinding heeft mangaan het oxidatiegetal +III? <A> NH4MnO4 <B> K3MnO4 <C> CsMn(SO4)2 <D> Mn3(PO4)2
Antwoord: C
A: NH4+, O2-, dus Mn +VII B: K+, O2-, dus Mn +V C: Cs+, SO42-, dus Mn +III D: PO43-, dus Mn +II
Vraag: 10 Tandarts 2020
Wat is de correcte naam van onderstaande verbinding? <A> 2-broom-1-chloor-1,2,3-trimethylpropaan <B> 3-broom-2-chloor-3-methylpentaan <C> 2-broom-3-chloor-1,2,3-trimethylpropaan <D> 3-broom-4-chloor-3-methylpentaan
Antwoord: B
De langste C-keten bevat 5 C’s, dus pentaan 3-broom 3-methyl zeker, dus B of D Als we moeten kiezen tussen 2-chloor en 4-chloor kiezen we voor het laagste plaatsnummer, dus 2-chloor. Dus antwoord B