Geef de juiste Lewis-structuur van het waterstoffosfiet-ion. Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
Het waterstoffosfiet-ion is HPO32- Dus antwoord A (2 H’s en -1) en antwoord D (2 H’s) In C heeft P geen octetstructuur, dus die valt af. Dus het is antwoord B. Even checken: Aantal nodig elektronen: N = 1.8 + 3.8 + 1.2 = 34 Aantal aanwezige elektronen: A = 1.5 + 3.6 + 1.1 + 2 e- = 26 Opmerking: vergeet de 2 elektronen (het tweewaardige negatief ion)! Aantal bindingen= (N-A) / 2 = (34 – 26)/2 = 4. Klopt.
Vraag: Juli 2011
De chemische formule van sucrose is C12H22O11. Hoeveel zuurstofatomen bevinden zich in 3,42 gram sucrose? <A> 6,6×1022 <B> 6,3×1023 <C> 3,0×1022 <D> 3,0×1023 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: A
De molaire massa van sucrose: 12.12 + 22.1 + 11.16 = 342 g 3,42 gram is 0,01 mol, dit is 0,01.NA = 0,01 .6.1023 = 6 .1021 sucrosemoleculen Per sucrosemolecule zijn er 11 zuurstofatomen Dus in totaal zijn er 11. 6.1021 = 6,6.1022 atomen O.
Vraag: Juli 2011
Welk van de volgende zoutoplossingen heeft de grootste ionenconcentratie? Alle zouten zijn goed oplosbaar. <A> 0,1 M NaNO3 <B> 0,4 M Al(NO3) 3 <C> 0,4 M Mg(NO3)2 <D> 0,5 M Ca(NO3)2 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
NaNO3 geeft per molecule 2 ionen, dus in 0,1 M zijn dat 0,2 M ionen Al(NO3) 3 geeft per molecule 4 ionen, dus in 0,4 M zijn dat 1,6 M ionen Mg(NO3)2 geeft per molecule 3 ionen, dus in 0,4 M zijn dat 1,2 M ionen Ca(NO3)2 geeft per molecule 3 ionen, dus in 0,5 M zijn dat 1,5 M ionen Dus antwoord B
Vraag: Juli 2011
Welke verbinding van chloor kan geen oxidator zijn? <A> Cl2 <B> Cl- <C> ClO- <D> ClO3- Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
Het laagste oxidatiegetal heeft Cl- (-I). Dus dit zal het meest waarschijnlijk elektronen afgeven en dus een reductor zijn, geen oxidator. Antwoord B.
Vraag: Juli 2011
Drie bakken zijn gevuld met een bepaalde metaalzoutoplossing. In elke bak wordt een staaf uit een bepaald metaal ondergedompeld. In de eerste twee bakken wordt metaal afgezet, in de derde bak niet. Rangschik de drie metalen X, Y en Z volgens dalend reducerend vermogen. <A> X > Y > Z <B> Z > X > Y <C> Z > Y > X <D> Y > X > Z Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: B
In de eerste twee bakken wordt metaal afgezet, dit betekent dat Y dus elektronen bijkrijgt (Y2+ + 2e- -> Y), dus gereduceerd wordt. Dus heeft Y een kleiner reducerend vermogen dan X en Z In de laatste bak wordt geen metaal afgezet, dus Z wordt niet gereduceerd en heeft dus zelf een groter reducerend vermogen dan X. Dus antwoord B
Vraag: Juli 2011
Gegeven is de volgende chemische reactie: A + B + C -> D Deze reactie heeft een globale orde van twee. Wat is de eenheid van de reactiesnelheidsconstante? <A> liter2/mol2 <B> liter2/(mol2.s) <C> mol/(liter.s) <D> liter/(mol.s) Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: D
Van de tweede orde dus v = k .[A]x .[B]y .[C]Z waarbij x+y+z = 2 Dus eenheidsgewijs krijgen we: mol/(L.s) = k . (mol/L)2 Dus k = mol/(L.s) * (L/mol)2 = L/(mol.s)
Vraag: Juli 2011
Hemoglobine (HB) bindt zuurstofgas en transporteert zuurstof naar alle organen van het lichaam. Gegeven is het volgend chemisch evenwicht: Hb + O2 ↔ Hb(O2) Op zeeniveau is de atmosferisch druk 1013 hPa. Op de Mount Everest is de atmosferische druk slechts 350 hPa. Op de Mount Everest geldt: <A> Het zuurstoftransport naar de organen wordt moeilijker en het evenwicht verschuift naar rechts. <B> Het zuurstoftransport naar de organen wordt makkelijker en het evenwicht verschuift naar rechts <C> Het zuurstoftransport naar de organen wordt moeilijker en het evenwicht verschuift naar links <D> Het zuurstoftransport naar de organen wordt makkelijker en het evenwicht verschuift naar links Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: C
Bij lagere druk, oftewel groter volume verschuift het evenwicht naar de kant met de meeste deeltjes (mol), dus naar links Hb zal dan minder makkelijk zuurstof binden en het transport naar de organen van zuurstof wordt dan moeilijker. Antwoord C
Vraag: Juli 2011
We beschouwen twee oplossingen: Voor oplossing 1 geldt: [H3O+] = 2. [OH-] Voor oplossing 2 geldt: pH = 2 pOH Slechts 1 van de volgende vier uitspraken is geldig, welke? <A> De pH van oplossing 1 is gelijk aan de pH van oplossing 2 <B> De pH van oplossing 1 is 9,3 <C> De pH van oplossing 2 is 9,3 <D> Oplossing 1 is meer basisch dan oplossing 2 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
In een beker bevindt zich 90 ml van een 0,1 molair HCl oplossing. Hoeveel ml zuiver water moet men toevoegen om een oplossing met een pH van 2 te bekomen? <A> 810 ml <B> 10 ml <C> 900 ml <D> 1000 ml Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: A
In de 90 ml zitten er 0,1 * 90 / 1000 = 0,009 mol H+ We moeten [H+] = 10-2 mol/L verkrijgen. Als we aanlengen tot 900 mL (en dus 810 mL bijvoegen): 0,009 mol / 900 mL = 0,009 mol / 0,9 L = 0,01 mol/L = 10-2 mol/L
Vraag: Juli 2011
In de volgende tabel zijn de zuurconstanten van 4 stoffen gegeven. Slechts een van de volgende vier uitspraken is geldig, welke? <A> De ionisatiegraad van NH4+ is groter dan die van CH3COOH <B> HCN is een sterker zuur dan HClO2 <C> NH4+ is een base <D> pKz(HCN) is groter dan pKz(HClO2) Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: D
De hoogste pKz (dus bvb 10-2 is groter dan 10-4) heeft de hoogste ionisatiegraad en is dus het sterkste zuur. Antwoorden A en B dus niet juist. NH4+ is een zwak zuur (NH3 is een zwakke base) pKz(HCN) = -log (1,2 . 10-4): zit in de buurt van 4 pKz(HClO2) = -log (1,4 . 10-2 ) : zit in de buurt van 2 Dus antwoord D
Vraag: Juli 2011
Hoeveel ongepaarde elektronen heeft een fosforatoom in de grondtoestand? <A> 7 <B> 5 <C> 3 <D> 1 Door een deelnemer gereconstrueerde vraag
Antwoord: C
Fosfor is atoomnummer 15, dus 15 elektronen Dus 1s2 2s2 2p6 3s2 3p3 De elektronen in de onvolledige 3p elk apart in een orbitaal plaatsnemen Dus 3 ongepaarde elektronen