Examenvragen - Chemie - Juli 2008


Vraag: Juli 2008

12C en 14C zijn isotopen. Wat is juist i.v.m. isotopen?
<A> Atomen of ionen met eenzelfde aantal elektronen en eenzelfde aantal protonen
<B> Atomen met eenzelfde aantal protonen en een verschillend aantal
neutronen
<C> Atomen met eenzelfde kernmassa maar een verschillende
kernlading
<D> Atomen met eenzelfde aantal neutronen maar een verschillend
aantal protonen
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

Bij isotopen gaat het enkel om de protonen in de kern die gelijk zijn. Antwoord A is fout.
Antwoord B is juist, dit is de definitie van een isotoop.
De kernmassa verschilt door een verschillend aantal neutronen. Dus antwoord C is fout.
Het aantal neutronen verschilt, dus antwoord D is fout.

Vraag: Juli 2008

Met de ureum-ademtest kan nagegaan worden of de maag besmet is met Heliobacter pylori. Ureum kan voorgesteld worden als CO(NH2)2
Welke is de juiste Lewis-structuur voor ureum?
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: D

Eerst zien of er atomen zijn die geen octetstructuur hebben: overal OK
Aantal elektronen nodig: 4.8 + 4.2 = 40
Aantal aanwezige elektronen: 2.5 + 6 + 4 + 4.1 = 24
Dus aantal bindingen: (N-A)/2 = (40 – 24)/2 = 8
Dit is al niet zo bij A, dus die valt af.
Nu hoeveel ongebonden elektronen zijn er dan? 24 – 16 = 8, dus 4 paar
Dit klopt bij al de overblijvende
Maar in D zijn er geen formele ladingen, dus D is de meest waarschijnlijke Lewisstructuur.

Vraag: Juli 2008

Gegeven een exotherme reactie. Hoe wordt dit beïnvloed door een katalysator?
<A> De reactie wordt endotherm
<B> Het evenwicht wordt sneller bereikt
<C> Het evenwicht verschuift naar links
<D> Het evenwicht verschuift naar rechts
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

De reactiesnelheid verhoogt; het evenwicht wordt dus sneller bereikt.
Er is geen invloed op de ligging van het evenwicht.
Dus antwoord B.

Vraag: Juli 2008

10 ml van een HCl-oplossing heeft een pH van 2.
Hoeveel bedraagt pH als je dit aanlengt met water tot 100 ml?
<A> 1
<B> 3
<C> 5
<D> 7
Door een deelnemer gereconstrueerde vraag

Antwoord: B

Aanvankelijk is pH = 2 = -log [H+]
Dus [H+] = 10-2 mol/L, dus per 10 mL: 10-4 mol H+
Dit aanlengen tot 100 ml geeft dan 10-4 mol / 0,1 L = 10-3 M
En dan terug naar pH: -log (10-3) = 3

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI