Examenvragen - Chemie - Augustus 2015


Vraag: Augustus 2015

Van neon komen in de natuur drie isotopen voor: 20Ne, 21Ne en 22Ne.
In onderstaande figuren geven de bolletjes de kerndeeltjes van een atoom weer. Welke figuur komt overeen met de kern van de meest voorkomende isotoop van neon?

Antwoord: D

Het massagetal van neon is 20,18.
Dus 20Ne is de meest voorkomende isotoop, dus A = 20.
Atoomnummer Z = 10, dus er zijn 10 protonen
A-Z = het aantal neutronen = 20 – 10 = 10
Dus 10 zwarte en 10 witte bolletjes.

Vraag: Augustus 2015

Oxalonitril (C2N2) is een kleurloos, ontvlambaar en giftig gas. Het is irriterend voor de ogen en de luchtwegen, en kan leiden tot hoofdpijn, duizeligheid, ademhalingsstoornissen en bewusteloosheid.
In een molecule C2N2 bezit geen enkel atoom een formele lading.
Welke is de correcte lewisformule voor C2N2?

Antwoord: C

A: N heeft 4 elektronen in zijn cirkel, dus heeft formele lading +1
B: C heeft 6 elektronen in zijn cirkel, dus heeft formele lading -2
D: N heeft 6 elektronen in zijn cirkel, dus heeft formele lading -1
In C heeft elke C 4 elektronen in zijn cirkel en N 5. Dus hier is er inderdaad geen formele lading.

Vraag: Augustus 2015

Men beschikt over een oplossing van ijzer(II)nitraat met c = 3,00 mol/L en heeft voor een experiment 0,600 mol nitraationen nodig. Hoeveel mL van de oplossing dient men te gebruiken?
<A> 15,0 mL
<B> 100 mL
<C> 150 mL
<D> 200 mL

Antwoord: B

ijzer(II)nitraat = Fe(NO3)2
Dus 6,00 mol NO3- -ionen per liter
Dus hebben we 1/10e liter = 100 mL nodig voor 0,600 mol NO3- -ionen

Vraag: Augustus 2015

Een fysiologische zoutoplossing bevat 0,90 massa-volume % natriumchloride. Met een infuus wordt een halve liter van deze oplossing toegediend.
Hoeveel gram chloride-ionen worden dan in het bloed gebracht?
<A> 4,5 g
<B> 2,7 g
<C> 1,8 g
<D> 0,45 g

Antwoord: B


Vraag: Augustus 2015

Jan vermoedt dat een hoeveelheid KCl verontreinigd is met K2SO4 en wil dit onderzoeken door een klein gedeelte van dit eventueel verontreinigd KCl op te lossen in water en een oplossing van een andere stof toe te voegen.
Van welke stof moet Jan een geschikte oplossing maken om dit te onderzoeken?
<A> HCl
<B> NaOH
<C> AgNO3
<D> Ba(NO3)2

Antwoord: D

D: BaSO4 zal dan neerslaan indien K2SO4 aanwezig

Vraag: Augustus 2015

Bij een nikkel-cadmiumbatterij bevat de ene elektrode Ni3+-ionen en de andere elektrode Cd-atomen. Wanneer de batterij stroom levert, dan ontstaan Ni2+-ionen en Cd2+-ionen. Een uitgeputte batterij kan weer opgeladen worden.
Onderstaande figuur stelt een oplaadapparaat voor waarbij “+” en “-” respectievelijk de positieve en de negatieve elektrode van het apparaat aangeven.
Welke voorstelling geeft een nikkel-cadmiumbatterij weer nadat een uitgeputte batterij volledig werd herladen?

Antwoord: C

Opgeladen is het dus Ni3+/Cd
En Cd wordt dus gevormd uit Cd2+, dus neemt elektronen op , dus zit dit aan de negatieve pool van de oplader

Vraag: Augustus 2015

Voor volgende chemische reactie:
Cr2O72- (aq) + 9 I- (aq) + 14 H+ (aq) -> 2 Cr3+ (aq) + 3 I3- (aq) + 7 H2O (l)
worden bij verschillende beginconcentraties de gegeven reactiesnelheden gemeten. H+ is telkens in grote overmaat aanwezig en de temperatuur is steeds dezelfde. Als reactiesnelheidsvergelijking geldt voor deze reactie: v = k [Cr2O72+]x[I-]y[H+]y
Wat volgt uit deze experimenten voor de respectievelijke waarden van x en y?
<A> 2 en 2
<B> 2 en 1
<C> 1 en 2
<D> 1 en 1

Antwoord: C


Vraag: Augustus 2015

Bij welke reactie verschuift het evenwicht naar rechts, zowel bij afkoelen als bij isotherm samendrukken van het evenwichtsmengsel?

Antwoord: C

Bij afkoeling en samendrukken verschuift het evenwicht naar rechts als er rechts warmte vrijkomt en als er rechts minder mol is
Dit is enkel zo bij C

Vraag: Augustus 2015

In een gesloten reactievat van 1,0 liter brengen we bij 100 °C 1,0 mol NO2 en 1,0 mol N2O4.
Volgend evenwicht in de gasfase stelt zich in bij constant volume:
N2O4 (g) -> 2 NO2 (g) Kc = 0,20 bij 100 °C.
Welke geldige bewering in verband met de evenwichtsconcentraties volgt uit deze gegevens?
<A> [NO2]e = 1,0 mol/L
<B> [N2O4]e < 1,0 mol/L
<C> [N2O4]e = 5 [NO2]e
<D> [NO2]e + [N2O4]e < 2,0 mol/L

Antwoord: D

Dus 0,20 = [N02]e2 / [N204]e
[N204]e = 5. [N02]e2
Dus er wordt vooral [N2O4]e gevormd uit [N02]e en dus daalt [N02]. A is dus niet juist.
Er wordt vooral [N2O4]e gevormd uit [N02]e en dus stijgt [N2O4]. B is dus niet juist.
C is niet juist (want [N204]e = 5. [N02]e2)
D is juist: uit 1 mol N02 wordt maar een halve mol [N2O4] gevormd. Dus de eindsom is altijd kleiner dan de oorspronkelijke som, omdat het evenwicht naar de kant van de N2O4 is.

Vraag: Augustus 2015

Maagsap is erg zuur door de aanwezigheid van waterstofchloride, dat daarom ook wel maagzuur wordt genoemd. Bij bepaalde klachten kan het aangewezen zijn om een maagzuurremmer te gebruiken, waardoor de pH van het maagsap zal stijgen. Een maagzuurremmer bevat als actieve bestanddelen CaCO3 en MgCO3.
Aan 100 mL maagsap met een pH = 2,0 worden 0,225.10-3 mol CaCO3 en 0,250.10-3 mol MgCO3 toegevoegd. Er treedt een reactie met gasvorming op.
Hoeveel bedraagt de pH na afloop van deze reactie?
<A> 2,3
<B> 3,3
<C> 4,3
<D> 5,3

Antwoord: B

De zouten zullen volledig splitsen in ionen, waaronder CO32-
HCl splitst volledig in H+ en Cl-. Er zal H2CO3 gevormd worden (dit geeft H2O en CO2 dat gasbelletjes vormt).
100 ml maagsap met pH = 2 betekent [H+] = 10-2 mol/L = 10-3 mol/100 mL
We voegen in totaal 0,475.10-3 mol CO32- toe, hiermee “vangen” we dus 0,95.10-3 mol H+.
Dus blijft over 10-3 mol – 0,95.10-3 = 0,05.10-3 mol H+ in 100 mL
Dit is 0,5.10-3 mol/L
Om nu de pH te weten: pH = -log ([H+]) = -log (0,5.10-3) = -log (10-3 / 2)
= -log (10-3) + log 2 = 3 + 0,301 = 3,3

Vraag: Augustus 2015

In een tabel met gegevens over indicatoren vinden we de onderstaande gegevens.
Van een oplossing worden twee stalen genomen. Aan staal 1 voegt men enkele druppels MR toe, aan staal 2 enkele druppels FR.
Welke waarneming kan NIET voorkomen?
<A> MR kleurt geel en FR rood.
<B> MR kleurt rood en FR geel.
<C> Zowel MR als FR kleuren geel.
<D> Zowel MR als FR kleuren rood.

Antwoord: D

In het gebied waar FR rood kleurt, moet MR al geel gekleurd zijn, dus beiden rood kan niet

Vraag: Augustus 2015

Welk atoom met alle elektronen in de grondtoestand bezit minstens één ongepaard elektron?
<A> Ar
<B> Cr
<C> Mg
<D> Zn

Antwoord: B

Ar Z = 18, dus 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6
Cr Z = 24, dus 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s1 3d5 (inversie!)
Mg Z = 12, dus 1s2 2s2 2p6 3s2
Zn Z = 30, dus 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s2 3d10
Dus enkel bij Cr is er een ongepaard elektron

Vraag: Augustus 2015

Wat is de brutoformule van het kleinste alkeen dat een asymmetrisch koolstofatoom bevat?
<A> C7H14
<B> C6H12
<C> C5H10
<D> C4H8

Antwoord: B

Dan moeten we een C vinden die 4 verschillende partners heeft
We tekenen eerst al de C met de vier bindingen.
We voegen al twee verschillende groepen bij: H en CH3 en ook een groep met een dubbele binding
Bij X kunnen we niet CH= zetten, want dan heeft het chiraal C-atoom twee dezelfde partners. X moet dus minstens –CH2-CH3 zijn:
In totaal dus 6 C’s en antwoord B
minstens C2H5

Vraag: Augustus 2015

Als aan butaan-2-ol water wordt onttrokken, dan ontstaat zowel CH2=CH-CH2-CH3 als CH3-CH=CH-CH3.
Welke van de onderstaande producten I, II en III kunnen ontstaan als water wordt onttrokken aan 3-methylhexaan-3-ol?
<A> Zowel I als II als III
<B> Uitsluitend I en II
<C> Uitsluitend I en III
<D> Uitsluitend II en III

Antwoord: A

De H kan dan zowel van de C links ervan, rechts ervan, of eronder komen, dus alle drie zijn een mogelijkheid

Vraag: Augustus 2015

In welke rij zijn de stoffen van links naar rechts gerangschikt volgens stijgend kookpunt bij normale atmosferische druk?
<A> CH3CHO (CH3) 2O CH3COOH C2H5OH
<B> (CH3)2O CH3CHO C2H5OH CH3COOH
<C> CH3CHO C2H5OH (CH3) 2O CH3COOH
<D> C2H5OH CH3CHO CH3COOH (CH3) 2O

Antwoord: B

Een OH groep geeft meer aantrekking, dus hogere kooktemperaturen
Dus het is A of B
Maar de relatieve molecuulmassa van CH3COOH (60) is hoger dan die van C2H5OH (46), dus heeft CH3COOH het hoogste kookpunt
Dus antwoord B

Sirtaqi
©2017-2024 SIRTAQI