Natuurlijk chloor bestaat essentieel uit de isotopen 35Cl en 37Cl. Wat zijn isotopen? <A> Atomen of ionen met eenzelfde aantal elektronen en een verschillend aantal protonen <B> Atomen met eenzelfde aantal protonen en een verschillend aantal neutronen <C> Atomen met eenzelfde kernmassa maar een verschillende kernlading <D> Atomen met eenzelfde aantal neutronen maar een verschillend aantal protonen
Antwoord: B
Antwoord B, dit volgt uit de definitie
Vraag: Augustus 1997
Welke bewering is juist? <A> De verhouding aantal protonen/aantal neutronen is groter voor het gemiddelde ijzeratoom dan voor het gemiddelde fosforatoom. <B> Elementen, waarvan de atoommassa een veelvoud van 4 bedraagt (voorbeelden: helium, neon, argon, krypton,...) zijn chemisch inert (niet reactief) <C> Het element natrium staat in chemische reacties liever een elektron af dan het element kalium <D> In de verbinding H2S is zwavel negatief geladen
Antwoord: D
In H2S is S2-
Vraag: Augustus 1997
Hoe zou je de formule voor het fosfaat van een tweewaardig kation schrijven? <A> X3(PO4)2 <B> X2PO4 <C> XPO4 <D> X(PO4)2
Antwoord: A
PO43-, dus (PO4)2 is 6-, dus we hebben drie van de kationen nodig
Vraag: Augustus 1997
Welk van de volgende Lewisstructuren zal het meest bijdragen tot de elektronenverdeling in CO2 als je weet dat: koolstof atoomnummer 6 heeft en zuurstof atoomnummer 8 koolstof 4 valentie-elektronen bezit zuurstof 6 valentie-elektronen bezit
Antwoord: D
Vraag: Augustus 1997
Lachgas (N20) is een vrij licht verdovingsmiddel (anestheticum) dat vroeger veel werd gebruikt voor een algemene verdoving tijdens kleine operaties. Uiteraard is de dosering van dit gas een belangrijke factor voor het bereiken van een optimale verdoving. In een lege ballon brengt men 2 liter lachgas bij 20°C. De temperatuur in de kamer loopt op tot 30°C, zonder dat er een drukwijziging optreedt. Wat wordt het volume van de ballon? <A> het volume wordt met 1/3 gereduceerd tot 1,33 liter <B> 2 liter ; het volume verandert haast niet <C> het volume wordt met 50% verhoogd tot 3 liter <D> er ontbreken gegevens om het nieuwe volume te berekenen
Antwoord: B
V1/T1 = V2/T2, V2 = T2 . V1/T1 , dus V2 = 303 . 2 / 293 = 2,07 liter Het volume verandert dus haast niet
Vraag: Augustus 1997
Knalgas is een mengsel van dizuurstofgas en diwaterstofgas: dit mengsel zal zeer gemakkelijk reageren met vorming van water. Hoeveel gram dizuurstofgas heeft men nodig om 20 gram diwaterstofgas volledig te laten reageren tot water? <A> 10 g <B> 40 g <C> 160 g <D> 640 g
Antwoord: C
2 H2 + 02 -> 2 H2O 20 gram diwaterstofgas = 10 mol 2 mol H2 reageert met 1 mol O2 dus 10 mol H2 reageert met 5 mol O2 De molaire massa van O2 = 32 g, dus 5 mol = 160 g
Vraag: Augustus 1997
Kaliumpermanganaat is een zeer sterke oxidator: hierdoor zal een waterige oplossing van kaliumpermanganaat in zuur midden reageren met Fe2+-ionen in een aflopende reactie: MnO-4 + 5 Fe2+ + 8 H+ -> Mn2+ + 5 Fe3+ + 4H2O Stel dat je in deze reactie vertrekt vanuit een waterige oplossing met: 0,01 mol permanganaationen 0,04 mol Fe2+ -ionen een grote overmaat H+ -ionen. Welk van de volgende beweringen is correct? <A> Alle permanganaationen worden verbruikt <B> Er wordt 0,01 mol Fe2+ verbruikt <C> De pH daalt wanneer de reactie vordert <D> Er wordt 0,008 mol Mn2+ gevormd
Antwoord: D
Uit de ionhoeveelheden kunnen we besluiten dat Fe2+ het beperkend reagens is, want er zijn 5x meer Fe2+ nodig dan MnO4- Dus A is fout, er blijft 1/5 van 0,01 is 0,002 mol MnO4- over Maar ook B is fout, er wordt 0,04 mol Fe2+ verbruikt C is ook fout: er verdwijnen H+ uit de oplossing, dus de pH stijgt. D is juist: er is 4/5 . 0,01 = 0,008 mol MnO4- verbruikt, dus ook 0,008 mol Mn2+ gevormd.
Vraag: Augustus 1997
Beschouw het volgende schema, waarin in de linker cel 1 mol/l KI en 1 mol/l KI3 opgelost wordt en in de rechter cel 1 mol/l Cu(NO3)2 Gegeven: de E0-waarden voor de volgende twee redoxkoppels: I3-/I- = 0,53 volt Cu2+ /Cu = 0,34 volt Welk van volgende beweringen is juist? <A> de koperelektrode wordt na verloop van tijd lichter <B> de blauwe Cu2+-oplossing ontkleurt geleidelijk <C> er zet zich CuI2 af op de koperelektrode <D> de voltmeter wijkt niet uit
Antwoord: A
I3- is de sterkste oxidator (hoogste E0) I3- zal dus elektronen opnemen Deze worden afgestaan door de Cu, die dan als Cu2+ in de oplossing komt. Dus de koperelektrode wordt lichter.
Vraag: Augustus 1997
Voor de reactie U + V -> W + R vindt men volgend energieprofiel. Welk van volgende beweringen is correct? <A> De reactie is endergonisch <B> De reactieopbrengst wordt bevorderd door katalyse <C> Bij hogere temperatuur verloopt deze reactie trager <D> Deze reactie zal nooit doorgaan
Antwoord: A
De inwendige energie stijgt, dus de reactie is endergonisch (of endo-energetisch) Dus A is juist B: katalyse versnelt maar verandert de reactieopbrengst niet C: bij hogere temperatuur verloopt de reactie sneller D: de reactie gaat wel door, er moet wel een “energieberg” overwonnen worden, maar de temperatuur zal de deeltjes doen voldoende doen botsen zodanig dat de reactie wel doorgaat
Vraag: Augustus 1997
Voor de reactie: 2 NO2 + F2 -> 2 NO2F vindt men als uitdrukking voor de reactiesnelheid s: s = k [NO2] [F2] Indien s uitgedrukt wordt in mol.liter-1.s-1, wat is dan de dimensie (wat zijn de eenheden) van de snelheidsconstante k? <A> mol.liter-1.s-1 <B> mol-1.liter. s-1 <C> mol2.liter-2. s-1 <D> mol3.liter-3. s-1
Antwoord: B
De reactiesnelheid wordt uitgedrukt in mol/(L.s) De eenheden zijn dan als volgt: mol/(L.s) = ? . (mol/L)2 Dan moet ? = L.mol-1.s-1
Vraag: Augustus 1997
Wat is de pH van een 0,1 mol/liter Ba(OH)2-oplossing? <A> 0,7 <B> 7,0 <C> 13,0 <D> 13,3
Fosfaatbuffers worden in het laboratorium vaak gebruikt om geïsoleerde cellen voor enige tijd bij constante pH te bewaren. Een van de redenen hiervoor is dat de pKz-waarde van het koppel H2PO4- / HPO42- gelijk is aan 7,2. Dit is zeer dicht bij de ideale pH voor de meeste cellen. Welk van de onderstaande vier grafieken is de juiste weergave van de pH-verandering in functie van het volume toegevoegde 1 mol/l HCl indien men vertrekt van: 1,5 liter van een 10 mmol/liter Na2HPO4-oplossing een pH bij aanvang van 9,0
Antwoord: C
pH-daling volgens S-curve. Vorm hangt af van de stoffen in kwestie. A en B kan het niet zijn: dit is lineair. D ook niet: de pH daalt eerst en stijgt dan terug.
Vraag: Augustus 1997
In de koolstofchemie van natuurlijke verbindingen ("biomoleculen") komen esterbindingen voor. Esters kunnen met behulp van water gesplitst worden in een alcohol en een carboxylzuur. Welk van de volgende "biomoleculen" bevat één of meer estergroepen? <A> Molecule 1 <B> Molecule 2 <C> Molecule 1 én molecule 2 <D> Geen van beide moleculen bevat esterverbindingen
Antwoord: B
Een esterverbinding is C – O – R
Vraag: Augustus 1997
De moleculeformule van arachidonzuur is C20H32O2; de structuur van arachidonzuur bevat 4 cis-C=C bindingen. Hoeveel cis-trans-isomeren bestaan er van deze verbinding (als je arachidonzuur zelf dus niet meetelt)? <A> 1 <B> 3 <C> 5 <D> 15
Antwoord: D
Per dubbele binding zijn er 2 mogelijkheden, dus in totaal 24 Min arachidonzuur zelf is dus 24-1 = 15